Zelfdeterminantie & motivatie
1. Zelfdeterminatiemodel/ ABC-model:
3 psychische behoeften:
Autonomie of keuzevrijheid: waargenomen autonomie= hoog individuen gevoel hebben
dat ze iets doen omdat ze zelf daarvoor kiezen
Betrokkenheid & verwantschap: sociaal gevoel v gedeelde ervaring & goede en zinvolle
relaties
Competentie: ervaren vermogen om goed te presteren in domein of activeit &
zelfvertrouwen dat hieruit vloeit
Sterker gemotiveerd aan 3 behoeften kù voldoen
Je doet aan bepaalde sport omdat je er goed in bent & er zelf voor gekozen hebt & omdat je
je in die sportwereld tssn sporters goed voelt & je met hen verwant voelt
Kù elkaar beïnvloeden
Vb: autonomie kan leiden tot grotere betrokkenheid
Belang kan verschillen volgens context
Van belang om motivatie v cliënten hoog te houden
1.1. Motivatie
Intrinsieke motivatie: vertegenwoordigt meest zelfbepaalde/ autonome gedragsregulatie
door inherente interesse, genot & voldoening
3 soorten:
- Tot kennis & inzicht: als activiteit wordt uitgevoerd vr plezier/ voldoening van iets te leren
of te begrijpen
- Om iets te presenteren of bereiken: deelnemen aan activiteit om met plezier of
voldoening iets te bereiken of creëren
- Tot stimulatie: activiteit uitgevoerd omwille vd plezierige, voldoeninggevende &
prikkelende ervaringen die het oplevert
Gecombineerd: lopen om te trainen vr bepaalde topprestatie MAAR ook omwille v goed
fysiek & mentaal gevoel (runners’ high)
Individu handelt vanuit eigen belang
Kan verminderen als door gewoonte/ gewenning effect vermindert
Extrinsieke motivatie: alles wat niet-intrinsiek is
Verschillende soorten of gradaties onderscheiden:
1
, - Externe regulering: gedrag beheerst door externe prikkels (lot, belongingen &
strafvermijding)
- Geïntrojecteerde regulering: externe invloeden geïnternaliseerd & individuele persoon
handelt om:
zelfvertrouwen op te peppen
demonstratie v falen te voorkomen
schuldgevoel te vermijden (naar de les gaan)
- geïdentificeerde regulering: belang vh gedrag expliciet herkend & gewaardeerd door
individu zelf
- geïntegreerde regulering: meest autonome vorm v extrinsieke motivatie & verschijnt wnr
gedrag is ingebed in persoonlijke waarden & overtuigingen
vb’en p3
over gewoontevorming,
verslaving & doorbreken v
gewoonten
leven drastisch verandering door omgeving drastisch te wijzigen
extra moeilijk als het gaat om gedrag dat gewoonte of gedragspatroon geworden is
3 bijkomende factoren:
- Hoe nieuw gedrag is (hoe vertrouwd je ermee bent)
- Het gaat om verandering gedurende beperkte periode
- Het al dan niet gaat om stoppen ve gedrag
1. Gebruiken v omgevingsprikkels
Vaak elementen die al in omgeving zijn/ kleine zaken die eraan toegevoegd worden
B=mat-moedel v Fogg:
Rekening houden met motivatie & capaciteit (ability): je wil om te veranderen en je
mogelijkheid om te veranderen
Soms triggers inbouwen die je aanzetten om gedragsverandering door te zetten
Koppelen aan bestaande gewoonte & signalen inbouwt die je aanzetten om te doen => kans
groter dat ook gewoonte wordt
1.1. Verschil tssn cues & triggers?
Cue: iets dat signalerende functie heeft tot gedrag kan aanzetten
Prikkel met signaalwaarde, niet alleen voor zichzelf maar ook interpreteerbaar vr anderen,
zonder dat het bij hen gedrag beïnvloedt
- Behavioral cue: niet zomaar iets uit omgeving maar jouw gedrag functioneert ook als
signaal tot interpretatie
Trigger: prikkel uit omgeving die iets betekent & die gedrag kan veroorzaken
Priming-effect: beïnvloedt keuzegedrag samen met associatie & conditionering
- Natuurlijke of niet-specifieke omgevingselementen: horen v bepaalde muziek zet aan tot
dansen
- Specifieke artificiële of synthetische elemtenten: grote gele M
- Interne triggers: gedachten en emoties
Je slecht voelen door negatieve gedachten => meer chocolade eten
1.2. Gamification
Gebruik v spelelementen in niet-spelcontext
Iets zodanig opleuken dat mogelijke verslaving nog verergerd (smartphonegebruik)
2
1. Zelfdeterminatiemodel/ ABC-model:
3 psychische behoeften:
Autonomie of keuzevrijheid: waargenomen autonomie= hoog individuen gevoel hebben
dat ze iets doen omdat ze zelf daarvoor kiezen
Betrokkenheid & verwantschap: sociaal gevoel v gedeelde ervaring & goede en zinvolle
relaties
Competentie: ervaren vermogen om goed te presteren in domein of activeit &
zelfvertrouwen dat hieruit vloeit
Sterker gemotiveerd aan 3 behoeften kù voldoen
Je doet aan bepaalde sport omdat je er goed in bent & er zelf voor gekozen hebt & omdat je
je in die sportwereld tssn sporters goed voelt & je met hen verwant voelt
Kù elkaar beïnvloeden
Vb: autonomie kan leiden tot grotere betrokkenheid
Belang kan verschillen volgens context
Van belang om motivatie v cliënten hoog te houden
1.1. Motivatie
Intrinsieke motivatie: vertegenwoordigt meest zelfbepaalde/ autonome gedragsregulatie
door inherente interesse, genot & voldoening
3 soorten:
- Tot kennis & inzicht: als activiteit wordt uitgevoerd vr plezier/ voldoening van iets te leren
of te begrijpen
- Om iets te presenteren of bereiken: deelnemen aan activiteit om met plezier of
voldoening iets te bereiken of creëren
- Tot stimulatie: activiteit uitgevoerd omwille vd plezierige, voldoeninggevende &
prikkelende ervaringen die het oplevert
Gecombineerd: lopen om te trainen vr bepaalde topprestatie MAAR ook omwille v goed
fysiek & mentaal gevoel (runners’ high)
Individu handelt vanuit eigen belang
Kan verminderen als door gewoonte/ gewenning effect vermindert
Extrinsieke motivatie: alles wat niet-intrinsiek is
Verschillende soorten of gradaties onderscheiden:
1
, - Externe regulering: gedrag beheerst door externe prikkels (lot, belongingen &
strafvermijding)
- Geïntrojecteerde regulering: externe invloeden geïnternaliseerd & individuele persoon
handelt om:
zelfvertrouwen op te peppen
demonstratie v falen te voorkomen
schuldgevoel te vermijden (naar de les gaan)
- geïdentificeerde regulering: belang vh gedrag expliciet herkend & gewaardeerd door
individu zelf
- geïntegreerde regulering: meest autonome vorm v extrinsieke motivatie & verschijnt wnr
gedrag is ingebed in persoonlijke waarden & overtuigingen
vb’en p3
over gewoontevorming,
verslaving & doorbreken v
gewoonten
leven drastisch verandering door omgeving drastisch te wijzigen
extra moeilijk als het gaat om gedrag dat gewoonte of gedragspatroon geworden is
3 bijkomende factoren:
- Hoe nieuw gedrag is (hoe vertrouwd je ermee bent)
- Het gaat om verandering gedurende beperkte periode
- Het al dan niet gaat om stoppen ve gedrag
1. Gebruiken v omgevingsprikkels
Vaak elementen die al in omgeving zijn/ kleine zaken die eraan toegevoegd worden
B=mat-moedel v Fogg:
Rekening houden met motivatie & capaciteit (ability): je wil om te veranderen en je
mogelijkheid om te veranderen
Soms triggers inbouwen die je aanzetten om gedragsverandering door te zetten
Koppelen aan bestaande gewoonte & signalen inbouwt die je aanzetten om te doen => kans
groter dat ook gewoonte wordt
1.1. Verschil tssn cues & triggers?
Cue: iets dat signalerende functie heeft tot gedrag kan aanzetten
Prikkel met signaalwaarde, niet alleen voor zichzelf maar ook interpreteerbaar vr anderen,
zonder dat het bij hen gedrag beïnvloedt
- Behavioral cue: niet zomaar iets uit omgeving maar jouw gedrag functioneert ook als
signaal tot interpretatie
Trigger: prikkel uit omgeving die iets betekent & die gedrag kan veroorzaken
Priming-effect: beïnvloedt keuzegedrag samen met associatie & conditionering
- Natuurlijke of niet-specifieke omgevingselementen: horen v bepaalde muziek zet aan tot
dansen
- Specifieke artificiële of synthetische elemtenten: grote gele M
- Interne triggers: gedachten en emoties
Je slecht voelen door negatieve gedachten => meer chocolade eten
1.2. Gamification
Gebruik v spelelementen in niet-spelcontext
Iets zodanig opleuken dat mogelijke verslaving nog verergerd (smartphonegebruik)
2