1. Inleiding in de fysiologie
I. Wat is fysiologie
fysiologie = werking en functie van levende materie
→ gaat samen met andere wetenschappen: anatomie, biochemie, chemie, fysica …
II. Fysiologische systemen
III. Homeostase
= la fixité du milieu intérieur (extracellulaire vloeistof) ~ Claude Bernard (ca. 1800)
● onafhankelijkheid van de omgeving
● homeostase ≠ homostase
● homeodynamics (variabelen)
○ omgevingsfactoren die cel beïnvloeden
○ interne afscheidingsstoffen
Controle
reflex controle
,lokale controle
Feedbackmechanisme
negatieve feedback (- - - - - ||)
= respons stopt de stimulus, waardoor de respons lus wordt uitgeschakeld
→ reactiesnelheid afhankelijk van oscillatie gebied
positieve feedback ( ≠ homeostase)
= respons versterkt de stimulus en stuurt de variabele verder van de setpoint
→ externe factor nodig om cyclus uit te schakelen
IV. Belangrijke concepten in fysiologie
● homeostase en controlesystemen
● biologisch energieverbruik
● structuur/functie van relaties
○ compartimentalisatie
○ mechanische onderdelen van cellen, weefsels en organen
○ moleculaire interacties
● communicatie
○ information flow
○ mass flow
V. Wetenschap achter fysiologie
experiment
● afhankelijke en onafhankelijke variabelen
● controlegroep
● data
biologisch experiment
● longitudinale studie
● prospectieve studie
● retrospectieve studie
● meta-analyse
, 2. Moleculaire interacties
I. Herhaling chemie
II. Waterige oplossingen, zuren, basen en buffers
● oplosbaarheid, oplossingen, solventen
● hydrofiel en hydrofoob
● concentratie
○ mol en moleculaire massa
○ molariteit en osmolariteit
○ gewicht/volume en volume/volume
○ [H+] en pH
III. Proteïnen en proteïne-interacties
toepassingen
● enzymen
● membraantransportproteïnen
● signaalmoleculen (bv. hormonen)
● receptoren
● bindingsproteïnen (bv. hemoglobine)
● regulatieproteïnen, transcriptiefactoren
● immunoglobuline
Proteïnebindingen
● proteïne + ligand/substraat (enzym)
● niet-covalente bindingen
specificiteit
● proteïne + één ligand = ligandspecifiek
● proteïne + meerdere liganden
affiniteit
● hoe hoger de affiniteit, hoe meer kans op binding
● evenwichtsconstante Keq
● dissociatieconstante Kd
→ lager Kd, hoe hoger de bindsingsaffiniteit