1. Wat is verslaving
I. Verslaving
= neurobiologische aandoening (geneesbaar)
= progressieve aandoening
= ontwikkelingsstoornis
= (multi)genetische en/of omgevingsaandoening
= multiple pathways → heterogeen fenotype
⇒ moeilijk, maar behandelbaar
termen
● afhankelijkheid
● misbruik
● verslaving
● verslavende stoffen
II. Verslavende stoffen
= stoffen met een belonend karakter die een goed/aangenaam gevoel geven
→ euforie
= stoffen waar mensen, eenmaal ze gehad te hebben, bij voortduring aan moeten denken
→ craving
= stoffen waar sommige mensen, eenmaal ze te kennen, niet vanaf kunnen blijven
→ controleverlies → afhankelijkheid
, 2. Neurotransmissie
I. Vrijstelling van neurotransmitters
→ bv. peptiden, purines, gassen, lipiden
acetylcholine (ACh)
● choline + acetyl CoA → ACh
● cholinerge neuronen
● cholinerge receptoren
● agonist: nicotine
○ maakt je rustig
○ produceert secundaire neurotransmitters: dopamine
● antagonist: curare
○ spierzwakte
(catechol)amines
● tyrosine
○ (nor)epinephrine = (nor)adrenaline
○ dopamine
● tryptofaan → serotonine
● histadine → histamine
● (nor)adrenerge neuronen
● (nor)adrenerge receptoren (𝛼, 𝛽)
aminozuren (CZS)
● exciterende neurotransmitters
→ depolariseren
● inhiberende neurotransmitters
→ hyperpolariseren
● GABA → gevoel van kalmte
● glycine
● glutamaat
II. Einde van neurotransmissie
● heropname in axonen of gliacellen
● diffusie uit synaptische spleet
● enzymatische afbraak
→ bv. acetylcholinesterase (AChE)