Inhoudsopgave
1 De aard van macro-economie ............................................................................................... 2
2 Inkomsten en uitgaven van de economie .............................................................................. 2
3 De meting van het bruto binnenlands product ...................................................................... 4
4 De componenten van het bbp .............................................................................................. 4
5 Reëel versus nominaal bbp................................................................................................... 5
6 Beperkingen van het bbp als maatstaf voor welzijn............................................................... 7
7 Internationale verschillen in bbp en kwaliteit van leven ........................................................ 8
8 Het meten van de kosten van levensonderhoud ................................................................... 9
9 De consumentenprijsindex ................................................................................................... 9
9.1 Berekening van de consumentenprijsindex ........................................................................ 10
9.2 Problemen met de consumentenprijsindex ........................................................................ 11
9.3 De bbp-deflator versus de CPI ............................................................................................. 12
10 Economische variabelen corrigeren voor de gevolgen van inflatie ....................................... 12
CHAPTER 20: HET METEN VAN HET WELZIJN VAN EEN LAND EN HET PRIJSNIVEAU 1 van 13
, CHAPTER 20: Het meten van het welzijn van een land
en het prijsniveau
1 De aard van macro-economie
- Micro-economie is de studie over hoe individuele huishoudens en bedrijven beslissingen nemen en
hoe ze op elkaar inwerken op markten
- Macro-economie is de studie van de economie als geheel
DOEL: Verklaren van economische veranderingen die veel huishoudens, bedrijven en markten
tegelijk beïnvloeden
- Macro-economie beantwoordt vragen zoals:
• Waarom is het gemiddelde inkomen in sommige landen hoog en in andere landen laag
bbp
Maatstaf = capita
Gelinkt aan de ontwikkeling van een land:
o Aanwezigheid van kapitaalgoederen
o Politieke stabiliteit ((on)zekerheid naar de toekomst toe)
o Geografie
o (Hoog)opgeleiden (scholingsniveau)
o Aanwezigheid van grondstoffen
o Technologie: Stimulatie van productiviteit
• Waarom stijgen de prijzen in sommige perioden snel terwijl ze in andere stabieler zijn
Oorlogen
Kan te wijten zijn aan een overheid die veel geld bijdrukt
Aanbod van grondstoffen
Voldoende vraag
• Waarom groeien productie en werkgelegenheid in sommige jaren en krimpen ze in andere
Micro-economie en macro-economie zijn nauw met elkaar verbonden
2 Inkomsten en uitgaven van de economie
- Om te beoordelen of het goed of slecht gaat met de economie, is het logisch om te kijken naar het
totale inkomen dat de economie verdient
Dit is de taak van het bbp
- Het bbp meet twee dingen tegelijk: Het totale inkomen van iedereen en de totale uitgaven voor
de productie van goederen en diensten
Deze twee dingen zijn hetzelfde en moeten dus gelijk zijn aan elkaar
- Het totale inkomen = totale uitgaven:
• Elke transactie heeft twee partijen (koper & verkoper)
• Elke euro die een koper uitgeeft is een euro inkomen voor een verkoper
CHAPTER 20: HET METEN VAN HET WELZIJN VAN EEN LAND EN HET PRIJSNIVEAU 2 van 13
, - De gelijkheid van inkomsten en uitgaven kan worden geïllustreerd met het cirkelstroomdiagram
Model dat alle transacties tussen huishoudens en bedrijven in een eenvoudige economie beschrijft
Y = Nationaal inkomen
C = Consumenten
I = Investeringen
G = Overheidsbestedingen
(OPGELET: ≠ overheidsuitgaven)
T = Belastingen
S = Sparen
M = Invoer
X = Uitvoer
NCO = Netto-kapitaaluitstroom
NX = X − M (netto uitvoer)
• Huishoudens kopen (C) goederen en diensten van bedrijven
• Bedrijven gebruiken op hun beurt het geld dat ze ontvangen uit de verkoop van goederen en
diensten om productiefactoren (land, arbeid, kapitaal en onderneming) te kopen van huishoudens
die deze factordiensten leveren
• Wanneer huishoudens inkomen ontvangen, wordt een deel van het inkomen gespaard (S) om
financiële instellingen van geld te voorzien en een deel wordt belast (T)
• De belastingen kunnen door de overheid worden gebruikt om bestedingen te doen (G)
(onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur)
• Een deel van het inkomen dat huishoudens uitgeven aan goederen en diensten verlaat de
economie in de vorm van uitgaven aan invoer (M) en sommige diensten en producten kunnen
in het buitenland worden verkocht als export (X)
• Sommige bedrijven zullen investeren (I) in nieuw kapitaal
• De lekkages in de economie zijn belastingen (T), sparen (S) en invoer (M)
Belastingen (T): Het betalen van belastingen haalt inkomen weg uit de economie
(slechts een deel vloeit terug naar de economie en leidt tot economische groei)
Sparen (S): Alles wat gespaard wordt, is geld dat niet in de omloop is
Invoer (M): Geld dat wordt besteed aan de invoer van goederen en diensten stroomt
naar het buitenland
• De injecties in de economie zijn afkomstig van overheidsbestedingen (G), uitvoer (X) en
investeringen (I)
Overheidsbestedingen (G): Injecteren geld direct in de economie door middel van
uitgaven aan onderwijs, gezondheidszorg en weginfrastructuur
Uitvoer (X): Een deel van de goederen en diensten die bedrijven produceren zullen ze
verkopen in het buitenland, waardoor deze inkomsten terugvloeien in het systeem
Investeringen (I): Het investeren machines, gebouwen, enzovoort draagt bij aan
economische groei
• Netto-kapitaaluitstroom (NCO): Vertegenwoordigt de hoeveelheid kapitaal die ons land
investeert in het buitenland en de hoeveelheid kapitaal die het buitenland investeert in ons
land
CHAPTER 20: HET METEN VAN HET WELZIJN VAN EEN LAND EN HET PRIJSNIVEAU 3 van 13
1 De aard van macro-economie ............................................................................................... 2
2 Inkomsten en uitgaven van de economie .............................................................................. 2
3 De meting van het bruto binnenlands product ...................................................................... 4
4 De componenten van het bbp .............................................................................................. 4
5 Reëel versus nominaal bbp................................................................................................... 5
6 Beperkingen van het bbp als maatstaf voor welzijn............................................................... 7
7 Internationale verschillen in bbp en kwaliteit van leven ........................................................ 8
8 Het meten van de kosten van levensonderhoud ................................................................... 9
9 De consumentenprijsindex ................................................................................................... 9
9.1 Berekening van de consumentenprijsindex ........................................................................ 10
9.2 Problemen met de consumentenprijsindex ........................................................................ 11
9.3 De bbp-deflator versus de CPI ............................................................................................. 12
10 Economische variabelen corrigeren voor de gevolgen van inflatie ....................................... 12
CHAPTER 20: HET METEN VAN HET WELZIJN VAN EEN LAND EN HET PRIJSNIVEAU 1 van 13
, CHAPTER 20: Het meten van het welzijn van een land
en het prijsniveau
1 De aard van macro-economie
- Micro-economie is de studie over hoe individuele huishoudens en bedrijven beslissingen nemen en
hoe ze op elkaar inwerken op markten
- Macro-economie is de studie van de economie als geheel
DOEL: Verklaren van economische veranderingen die veel huishoudens, bedrijven en markten
tegelijk beïnvloeden
- Macro-economie beantwoordt vragen zoals:
• Waarom is het gemiddelde inkomen in sommige landen hoog en in andere landen laag
bbp
Maatstaf = capita
Gelinkt aan de ontwikkeling van een land:
o Aanwezigheid van kapitaalgoederen
o Politieke stabiliteit ((on)zekerheid naar de toekomst toe)
o Geografie
o (Hoog)opgeleiden (scholingsniveau)
o Aanwezigheid van grondstoffen
o Technologie: Stimulatie van productiviteit
• Waarom stijgen de prijzen in sommige perioden snel terwijl ze in andere stabieler zijn
Oorlogen
Kan te wijten zijn aan een overheid die veel geld bijdrukt
Aanbod van grondstoffen
Voldoende vraag
• Waarom groeien productie en werkgelegenheid in sommige jaren en krimpen ze in andere
Micro-economie en macro-economie zijn nauw met elkaar verbonden
2 Inkomsten en uitgaven van de economie
- Om te beoordelen of het goed of slecht gaat met de economie, is het logisch om te kijken naar het
totale inkomen dat de economie verdient
Dit is de taak van het bbp
- Het bbp meet twee dingen tegelijk: Het totale inkomen van iedereen en de totale uitgaven voor
de productie van goederen en diensten
Deze twee dingen zijn hetzelfde en moeten dus gelijk zijn aan elkaar
- Het totale inkomen = totale uitgaven:
• Elke transactie heeft twee partijen (koper & verkoper)
• Elke euro die een koper uitgeeft is een euro inkomen voor een verkoper
CHAPTER 20: HET METEN VAN HET WELZIJN VAN EEN LAND EN HET PRIJSNIVEAU 2 van 13
, - De gelijkheid van inkomsten en uitgaven kan worden geïllustreerd met het cirkelstroomdiagram
Model dat alle transacties tussen huishoudens en bedrijven in een eenvoudige economie beschrijft
Y = Nationaal inkomen
C = Consumenten
I = Investeringen
G = Overheidsbestedingen
(OPGELET: ≠ overheidsuitgaven)
T = Belastingen
S = Sparen
M = Invoer
X = Uitvoer
NCO = Netto-kapitaaluitstroom
NX = X − M (netto uitvoer)
• Huishoudens kopen (C) goederen en diensten van bedrijven
• Bedrijven gebruiken op hun beurt het geld dat ze ontvangen uit de verkoop van goederen en
diensten om productiefactoren (land, arbeid, kapitaal en onderneming) te kopen van huishoudens
die deze factordiensten leveren
• Wanneer huishoudens inkomen ontvangen, wordt een deel van het inkomen gespaard (S) om
financiële instellingen van geld te voorzien en een deel wordt belast (T)
• De belastingen kunnen door de overheid worden gebruikt om bestedingen te doen (G)
(onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur)
• Een deel van het inkomen dat huishoudens uitgeven aan goederen en diensten verlaat de
economie in de vorm van uitgaven aan invoer (M) en sommige diensten en producten kunnen
in het buitenland worden verkocht als export (X)
• Sommige bedrijven zullen investeren (I) in nieuw kapitaal
• De lekkages in de economie zijn belastingen (T), sparen (S) en invoer (M)
Belastingen (T): Het betalen van belastingen haalt inkomen weg uit de economie
(slechts een deel vloeit terug naar de economie en leidt tot economische groei)
Sparen (S): Alles wat gespaard wordt, is geld dat niet in de omloop is
Invoer (M): Geld dat wordt besteed aan de invoer van goederen en diensten stroomt
naar het buitenland
• De injecties in de economie zijn afkomstig van overheidsbestedingen (G), uitvoer (X) en
investeringen (I)
Overheidsbestedingen (G): Injecteren geld direct in de economie door middel van
uitgaven aan onderwijs, gezondheidszorg en weginfrastructuur
Uitvoer (X): Een deel van de goederen en diensten die bedrijven produceren zullen ze
verkopen in het buitenland, waardoor deze inkomsten terugvloeien in het systeem
Investeringen (I): Het investeren machines, gebouwen, enzovoort draagt bij aan
economische groei
• Netto-kapitaaluitstroom (NCO): Vertegenwoordigt de hoeveelheid kapitaal die ons land
investeert in het buitenland en de hoeveelheid kapitaal die het buitenland investeert in ons
land
CHAPTER 20: HET METEN VAN HET WELZIJN VAN EEN LAND EN HET PRIJSNIVEAU 3 van 13