Inhoudsopgave
1 Inleiding .............................................................................................................................. 2
2 De veronderstellingen van het specifieke factorenmodel ...................................................... 3
3 Het specifieke factorenmodel in één land (autarkie) ............................................................. 4
3.1 Productiemogelijkheden ....................................................................................................... 4
3.2 Arbeidsallocatie en het aanbod van de goederen bij autarkie ............................................. 9
3.3 Relatieve prijzen en arbeidsallocatie................................................................................... 11
3.4 Relatieve prijzen en inkomensverdeling ............................................................................. 13
4 Internationale handel in het specifieke factorenmodel ....................................................... 14
4.1 Bepaling van de relatieve prijs na handel en het aanbod van de goederen
in beide landen ................................................................................................................... 14
4.2 Inkomensverdeling en de winsten van handel .................................................................... 16
5 Besluit ............................................................................................................................... 18
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 1 van 19
, HOOFDSTUK 4: Specifieke factoren en
inkomensverdeling
1 Inleiding
- In een één factor economie van Ricardo wint iedereen bij handel:
• Handel leidt tot internationale specialisatie, waarbij in elk land de arbeiders verplaatst
worden van de relatief inefficiënte industrie naar de industrie waarin het land efficiënter is
(In ons voorbeeld met H en Fn & kaas en wijn, ging H kaas produceren en Fn wijn produceren)
• Daarenboven wordt verondersteld dat arbeid de enige productiefactor is en dat deze vrij kan
bewegen van de ene industrie naar de andere
(een arbeider kan zowel in de kaasindustrie als in de wijnindustrie gaan werken)
• Individuen kunnen in dit model m.a.w. geen schade ondervinden van handel
Alle landen winnen bij handel, maar ook alle individuen
TOCH: zien we mensen overal ter wereld op straat komen om te protesteren tegen vrijhandel
DAARNAAST: zien we dat de overheden zowel in rijke als in arme
landen, de handel proberen te beperken
(bv. met importbeperkingen, tarieven…)
WAAROM: de realiteit ziet er anders uit dan in Ricardo zijn
model
- In werkelijkheid worden sommige groepen negatief beïnvloed, zelfs wanneer de handel gunstig is
voor een economie als geheel:
Handel leidt immers tot een grote inkomensherverdeling binnen een land en dit omwille van
verschillende redenen
• Er is in realiteit meer dan één productiefactor (bij Ricardo was er enkel arbeid)
• Productiefactoren kunnen niet onmiddellijk en/of kosteloos van de ene naar de andere
industrie overgeheveld worden (vooral op korte termijn)
bv. één van de productiefactoren is kapitaal in de vorm van een machine, moeilijk om van de ene op de
andere dag deze machine ineens in een andere industrie te gaan gebruiken
• Industrieën verschillen in de productiefactoren die ze nodig hebben
bv. voor de productie van aardappelen is heel veel land nodig, voor de productie van computers is dan
weer kapitaal vereist
•Een verandering in de mix van goederen die een land produceert, zal de vraag naar
sommige productiefactoren doen dalen, en de vraag naar andere productiefactoren
doen stijgen
DUS: hoewel handel een natie als geheel ten goede kan komen (= wat Ricardo heeft aangetoond),
schaadt het vaak belangrijke groepen binnen het land op de korte termijn en mogelijk ook op
lange termijn (maar in mindere mate)
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 2 van 19
,VOORBEELD: Japanse rijstindustrie
In Japan gelden zeer hoge importquota voor rijst, wat betekent dat er geen rijst wordt ingevoerd
vanwege deze hoge invoerrechten. Men kan zich afvragen of het niet beter zou zijn om deze
invoerbeperkingen af te schaffen, aangezien de prijs van rijst dan aanzienlijk lager zou worden.
Hierdoor zouden de inwoners van Japan veel minder geld hoeven uit te geven om rijst te kopen. Toch
zijn de autoriteiten in Japan niet geneigd om deze invoerbeperkingen af te schaffen. Het zou misschien
goed kunnen zijn voor het land als geheel om deel te nemen aan vrijhandel door deze beperkingen af
te schaffen, maar niet voor alle individuen. Alle rijstboeren in Japan leven van de rijstteelt en zouden
hun inkomen verliezen omdat zij nooit kunnen concurreren met de goedkope rijst die zou worden
ingevoerd uit het buitenland. Op lange termijn zouden deze boeren kunnen worden ingezet in andere
industrieën, maar op korte termijn is dit zeer moeilijk. Veel van
deze rijstvelden kunnen ook niet zomaar voor iets anders worden
gebruikt. Bovendien, als ze worden overspoeld met rijst uit het
buitenland, zou hun eigen grond ook niets meer waard zijn,
vanwege de heuvels waarop deze gronden liggen en hun drassige
karakter. Dit is een typisch voorbeeld waarbij de natie als geheel
zou profiteren, maar bepaalde groepen binnen het land ernstig
benadeeld zouden worden.
- In hoofdstuk 4 gaan we kijken hoe handel de inkomensverdeling binnen een land kan
beïnvloeden, wanneer we uitgaan van een meer realistische wereld dan bij het Ricardo model. Dit
wil zeggen een wereld waarin:
• Er meer dan één productiefactor is
• Deze productiefactoren niet zomaar en zonder kosten kunnen overgeplaatst worden van de
ene sector naar de andere
2 De veronderstellingen van het specifieke
factorenmodel
[specifieke factorenmodel of het “2 by 2 by 3 model”]
- In het specifieke factorenmodel gaat handel de inkomensverdeling effectief beïnvloeden
- Dit model is ontwikkeld door Samuelson en Jones in de jaren 1970
- Het idee achter hun model:
Handel leidt tot algemene voordelen, gedreven door comparatief voordeel
MAAR: handel heeft een positief effect op de inkomens van sommige groepen en een
negatief effect op de inkomens van andere groepen
- Veronderstellingen in het model:
• Twee landen: Home (H) en Foreign (Fn)
• Twee goederen: kleding (C) en voedsel (F)
• Drie productiefactoren: arbeid (L) , kapitaal (K) en land (T)
o Het inkomen voor arbeid is loon
o Het inkomen van het uitlenen van kapitaal (bv. in de vorm van een machine) is huur
o Het inkomen van het verhuren/verpachten van land is pacht
• Er is perfecte concurrentie: De werkers verdienen de waarde die ze produceren
Er wordt dus geen winst gemaakt
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 3 van 19
, • Kleding wordt geproduceerd met behulp van kapitaal en arbeid (dus geen land)
• Voedsel wordt geproduceerd met land en arbeid (dus geen kapitaal)
DUS: Arbeid is een mobiele productiefactor die kan bewegen tussen de sectoren
Land en kapitaal zijn allebei specifieke productiefactoren die enkel kunnen gebruikt
worden voor de productie van één van beide goederen
VANDAAR: de naam van het model, omdat er productiefactoren zijn die
vasthangen aan een bepaalde industrie
- Wat is nu het verschil tussen mobiele en specifieke productiefactoren:
• In theorie: Een mobiele factor kan zich onmiddellijk van de ene naar de andere sector
verplaatsen, terwijl een specifieke factor zich helemaal niet kan verplaatsen [HOOFDSTUK 4]
• In de praktijk: Mobiele factoren kunnen zich sneller naar een andere sector verplaatsen dan
specifieke factoren
Specifieke factoren moeten immers eerst ‘omgezet’ worden en in de praktijk kan dit
echter na enige tijd [HOOFDSTUK 5]
3 Het specifieke factorenmodel in één land (autarkie)
3.1 Productiemogelijkheden
“Welke combinaties van goederen zal het land in autarkie produceren?”
- De productiefunctie voor kleding geeft de hoeveelheid kleding weer die geproduceerd kan worden
voor elke gegeven input van kapitaal en arbeid
𝑄𝐶 = 𝑄𝐶 (𝐾, 𝐿𝐶 )
𝑄𝐶 = de output van kleding
𝐾 = de kapitaal stock die gebruikt wordt in de productie van kleding
𝐿𝐶 = de hoeveelheid arbeid die gebruikt wordt in de productie van kleding
Figuur: De Productiefunctie voor kleding
- Toont de relatie tussen de input van arbeid en de
geproduceerde output kleding:
Hoe meer arbeid, hoe meer output
MAAR: elke extra arbeider verhoogt de
output met minder dan de vorige arbeider
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 4 van 19
, - De productiefunctie voor voedsel geeft de hoeveelheid voedsel weer die geproduceerd kan
worden voor elke gegeven input van land en arbeid
𝑄𝐹 = 𝑄𝐹 (𝑇, 𝐿𝐹 )
𝑄𝐹 = de output van voedsel
𝑇 = de hoeveelheid land die gebruikt wordt in de productie van voedsel
𝐿𝐹 = de hoeveelheid arbeid die gebruikt wordt in de productie van voedsel
- De vorm van de productiefunctie reflecteert de wet van afnemende marginale opbrengsten
Het toevoegen van één additionele arbeider aan het productieproces zonder de hoeveelheid
kapitaal te veranderen, betekent dat elke werknemer minder kapitaal heeft om mee te werken
GEVOLG: Elke additionele eenheid arbeid voegt minder output toe dan de vorige
(= ‘diminishing returns’)
VOORBEELD: De vuilnisophaler
De vuilnisophaling wordt meestal uitgevoerd door drie personen: één bestuurder en twee personen die
achter op de vrachtwagen staan. Wanneer we een vierde persoon toevoegen, moet deze persoon ofwel
achter de vrachtwagen aan lopen of plaatsnemen op de passagiersstoel. Deze vierde persoon zal
weliswaar helpen, met name in situaties waar bijvoorbeeld veel vuilniszakken staan, maar zal minder
efficiënt zijn dan de twee voorgangers. Hij zal minder bijdragen aan het productieproces dan zijn
voorgangers. Als we een vijfde persoon zouden toevoegen, zal deze persoon wel helpen op plaatsen
waar veel vuilnis is, maar het grootste deel van de tijd zal hij waarschijnlijk voor niets achter de
vrachtwagen aan lopen.
Figuur: Het marginale product van arbeid
- Toont het afnemende marginale product van
arbeid:
• Dit is de stijging in output van een extra
eenheid arbeid
• Hoe meer arbeid wordt tewerkgesteld, hoe
lager het marginale product
WANT: elke arbeider heeft minder kapitaal
om mee te werken
Elke extra eenheid arbeid die
toegevoegd wordt, voegt bijgevolg
minder output toe dan de vorige
(‘diminishing returns’)
- Voor de economie als geheel, moet de totale hoeveelheid arbeid die tewerkgesteld wordt in de
voedsel- en kledingproductie gelijk zijn aan het totale aanbod van arbeid
𝐿𝐶 + 𝐿𝐹 = 𝐿
totaal aantal arbeiders dat
aanwezig is in een land
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 5 van 19
1 Inleiding .............................................................................................................................. 2
2 De veronderstellingen van het specifieke factorenmodel ...................................................... 3
3 Het specifieke factorenmodel in één land (autarkie) ............................................................. 4
3.1 Productiemogelijkheden ....................................................................................................... 4
3.2 Arbeidsallocatie en het aanbod van de goederen bij autarkie ............................................. 9
3.3 Relatieve prijzen en arbeidsallocatie................................................................................... 11
3.4 Relatieve prijzen en inkomensverdeling ............................................................................. 13
4 Internationale handel in het specifieke factorenmodel ....................................................... 14
4.1 Bepaling van de relatieve prijs na handel en het aanbod van de goederen
in beide landen ................................................................................................................... 14
4.2 Inkomensverdeling en de winsten van handel .................................................................... 16
5 Besluit ............................................................................................................................... 18
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 1 van 19
, HOOFDSTUK 4: Specifieke factoren en
inkomensverdeling
1 Inleiding
- In een één factor economie van Ricardo wint iedereen bij handel:
• Handel leidt tot internationale specialisatie, waarbij in elk land de arbeiders verplaatst
worden van de relatief inefficiënte industrie naar de industrie waarin het land efficiënter is
(In ons voorbeeld met H en Fn & kaas en wijn, ging H kaas produceren en Fn wijn produceren)
• Daarenboven wordt verondersteld dat arbeid de enige productiefactor is en dat deze vrij kan
bewegen van de ene industrie naar de andere
(een arbeider kan zowel in de kaasindustrie als in de wijnindustrie gaan werken)
• Individuen kunnen in dit model m.a.w. geen schade ondervinden van handel
Alle landen winnen bij handel, maar ook alle individuen
TOCH: zien we mensen overal ter wereld op straat komen om te protesteren tegen vrijhandel
DAARNAAST: zien we dat de overheden zowel in rijke als in arme
landen, de handel proberen te beperken
(bv. met importbeperkingen, tarieven…)
WAAROM: de realiteit ziet er anders uit dan in Ricardo zijn
model
- In werkelijkheid worden sommige groepen negatief beïnvloed, zelfs wanneer de handel gunstig is
voor een economie als geheel:
Handel leidt immers tot een grote inkomensherverdeling binnen een land en dit omwille van
verschillende redenen
• Er is in realiteit meer dan één productiefactor (bij Ricardo was er enkel arbeid)
• Productiefactoren kunnen niet onmiddellijk en/of kosteloos van de ene naar de andere
industrie overgeheveld worden (vooral op korte termijn)
bv. één van de productiefactoren is kapitaal in de vorm van een machine, moeilijk om van de ene op de
andere dag deze machine ineens in een andere industrie te gaan gebruiken
• Industrieën verschillen in de productiefactoren die ze nodig hebben
bv. voor de productie van aardappelen is heel veel land nodig, voor de productie van computers is dan
weer kapitaal vereist
•Een verandering in de mix van goederen die een land produceert, zal de vraag naar
sommige productiefactoren doen dalen, en de vraag naar andere productiefactoren
doen stijgen
DUS: hoewel handel een natie als geheel ten goede kan komen (= wat Ricardo heeft aangetoond),
schaadt het vaak belangrijke groepen binnen het land op de korte termijn en mogelijk ook op
lange termijn (maar in mindere mate)
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 2 van 19
,VOORBEELD: Japanse rijstindustrie
In Japan gelden zeer hoge importquota voor rijst, wat betekent dat er geen rijst wordt ingevoerd
vanwege deze hoge invoerrechten. Men kan zich afvragen of het niet beter zou zijn om deze
invoerbeperkingen af te schaffen, aangezien de prijs van rijst dan aanzienlijk lager zou worden.
Hierdoor zouden de inwoners van Japan veel minder geld hoeven uit te geven om rijst te kopen. Toch
zijn de autoriteiten in Japan niet geneigd om deze invoerbeperkingen af te schaffen. Het zou misschien
goed kunnen zijn voor het land als geheel om deel te nemen aan vrijhandel door deze beperkingen af
te schaffen, maar niet voor alle individuen. Alle rijstboeren in Japan leven van de rijstteelt en zouden
hun inkomen verliezen omdat zij nooit kunnen concurreren met de goedkope rijst die zou worden
ingevoerd uit het buitenland. Op lange termijn zouden deze boeren kunnen worden ingezet in andere
industrieën, maar op korte termijn is dit zeer moeilijk. Veel van
deze rijstvelden kunnen ook niet zomaar voor iets anders worden
gebruikt. Bovendien, als ze worden overspoeld met rijst uit het
buitenland, zou hun eigen grond ook niets meer waard zijn,
vanwege de heuvels waarop deze gronden liggen en hun drassige
karakter. Dit is een typisch voorbeeld waarbij de natie als geheel
zou profiteren, maar bepaalde groepen binnen het land ernstig
benadeeld zouden worden.
- In hoofdstuk 4 gaan we kijken hoe handel de inkomensverdeling binnen een land kan
beïnvloeden, wanneer we uitgaan van een meer realistische wereld dan bij het Ricardo model. Dit
wil zeggen een wereld waarin:
• Er meer dan één productiefactor is
• Deze productiefactoren niet zomaar en zonder kosten kunnen overgeplaatst worden van de
ene sector naar de andere
2 De veronderstellingen van het specifieke
factorenmodel
[specifieke factorenmodel of het “2 by 2 by 3 model”]
- In het specifieke factorenmodel gaat handel de inkomensverdeling effectief beïnvloeden
- Dit model is ontwikkeld door Samuelson en Jones in de jaren 1970
- Het idee achter hun model:
Handel leidt tot algemene voordelen, gedreven door comparatief voordeel
MAAR: handel heeft een positief effect op de inkomens van sommige groepen en een
negatief effect op de inkomens van andere groepen
- Veronderstellingen in het model:
• Twee landen: Home (H) en Foreign (Fn)
• Twee goederen: kleding (C) en voedsel (F)
• Drie productiefactoren: arbeid (L) , kapitaal (K) en land (T)
o Het inkomen voor arbeid is loon
o Het inkomen van het uitlenen van kapitaal (bv. in de vorm van een machine) is huur
o Het inkomen van het verhuren/verpachten van land is pacht
• Er is perfecte concurrentie: De werkers verdienen de waarde die ze produceren
Er wordt dus geen winst gemaakt
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 3 van 19
, • Kleding wordt geproduceerd met behulp van kapitaal en arbeid (dus geen land)
• Voedsel wordt geproduceerd met land en arbeid (dus geen kapitaal)
DUS: Arbeid is een mobiele productiefactor die kan bewegen tussen de sectoren
Land en kapitaal zijn allebei specifieke productiefactoren die enkel kunnen gebruikt
worden voor de productie van één van beide goederen
VANDAAR: de naam van het model, omdat er productiefactoren zijn die
vasthangen aan een bepaalde industrie
- Wat is nu het verschil tussen mobiele en specifieke productiefactoren:
• In theorie: Een mobiele factor kan zich onmiddellijk van de ene naar de andere sector
verplaatsen, terwijl een specifieke factor zich helemaal niet kan verplaatsen [HOOFDSTUK 4]
• In de praktijk: Mobiele factoren kunnen zich sneller naar een andere sector verplaatsen dan
specifieke factoren
Specifieke factoren moeten immers eerst ‘omgezet’ worden en in de praktijk kan dit
echter na enige tijd [HOOFDSTUK 5]
3 Het specifieke factorenmodel in één land (autarkie)
3.1 Productiemogelijkheden
“Welke combinaties van goederen zal het land in autarkie produceren?”
- De productiefunctie voor kleding geeft de hoeveelheid kleding weer die geproduceerd kan worden
voor elke gegeven input van kapitaal en arbeid
𝑄𝐶 = 𝑄𝐶 (𝐾, 𝐿𝐶 )
𝑄𝐶 = de output van kleding
𝐾 = de kapitaal stock die gebruikt wordt in de productie van kleding
𝐿𝐶 = de hoeveelheid arbeid die gebruikt wordt in de productie van kleding
Figuur: De Productiefunctie voor kleding
- Toont de relatie tussen de input van arbeid en de
geproduceerde output kleding:
Hoe meer arbeid, hoe meer output
MAAR: elke extra arbeider verhoogt de
output met minder dan de vorige arbeider
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 4 van 19
, - De productiefunctie voor voedsel geeft de hoeveelheid voedsel weer die geproduceerd kan
worden voor elke gegeven input van land en arbeid
𝑄𝐹 = 𝑄𝐹 (𝑇, 𝐿𝐹 )
𝑄𝐹 = de output van voedsel
𝑇 = de hoeveelheid land die gebruikt wordt in de productie van voedsel
𝐿𝐹 = de hoeveelheid arbeid die gebruikt wordt in de productie van voedsel
- De vorm van de productiefunctie reflecteert de wet van afnemende marginale opbrengsten
Het toevoegen van één additionele arbeider aan het productieproces zonder de hoeveelheid
kapitaal te veranderen, betekent dat elke werknemer minder kapitaal heeft om mee te werken
GEVOLG: Elke additionele eenheid arbeid voegt minder output toe dan de vorige
(= ‘diminishing returns’)
VOORBEELD: De vuilnisophaler
De vuilnisophaling wordt meestal uitgevoerd door drie personen: één bestuurder en twee personen die
achter op de vrachtwagen staan. Wanneer we een vierde persoon toevoegen, moet deze persoon ofwel
achter de vrachtwagen aan lopen of plaatsnemen op de passagiersstoel. Deze vierde persoon zal
weliswaar helpen, met name in situaties waar bijvoorbeeld veel vuilniszakken staan, maar zal minder
efficiënt zijn dan de twee voorgangers. Hij zal minder bijdragen aan het productieproces dan zijn
voorgangers. Als we een vijfde persoon zouden toevoegen, zal deze persoon wel helpen op plaatsen
waar veel vuilnis is, maar het grootste deel van de tijd zal hij waarschijnlijk voor niets achter de
vrachtwagen aan lopen.
Figuur: Het marginale product van arbeid
- Toont het afnemende marginale product van
arbeid:
• Dit is de stijging in output van een extra
eenheid arbeid
• Hoe meer arbeid wordt tewerkgesteld, hoe
lager het marginale product
WANT: elke arbeider heeft minder kapitaal
om mee te werken
Elke extra eenheid arbeid die
toegevoegd wordt, voegt bijgevolg
minder output toe dan de vorige
(‘diminishing returns’)
- Voor de economie als geheel, moet de totale hoeveelheid arbeid die tewerkgesteld wordt in de
voedsel- en kledingproductie gelijk zijn aan het totale aanbod van arbeid
𝐿𝐶 + 𝐿𝐹 = 𝐿
totaal aantal arbeiders dat
aanwezig is in een land
HOOFDSTUK 4: SPECIFIEKE FACTOREN EN INKOMENSVERDELING 5 van 19