samenvatting neurowetenschappen, deel basisneuro & reflex, 2de bach 2023-204

Basis neuro
1. AP
1.1. Rustmembraanpotentiaal
 Na/K-ATP ase pomp
 Meer kalium lekkanalen dan natrium lekkanalen
 Onevenwicht tssn ladingen binnen & buiten membraan
 Ontstaat potentiaal
1.2. Actiepotentiaal
 Wet van alles of niet:
 Moet drempelwaarde overschreiden om poorten te kù bewegen
 Afh v type cel die we hebben
 Opzoeken obv rechthoekstroom, driehoekstroom, wisselstroom
 Prikkel geven & op die manier op zoek nr juiste intensiteit
 Spanningsafhankelijke kanalen
- Na: dubbele activeringspoort: snelle & trage poort
 Snelle permeabiliteitswijzing
- K: enkel een trage poort
 Snelheid waarmee poorten bewegen beïnvloeden permeabiliteit door kanaal
 Trage permeabiliteitswijziging
 Ladingsomslag= depolarisatie
 Terug nr omgekeerde situatie waarbij kalium poorten open staan
 Hogere kalium permeabiliteit
 Positieve ladingen stromen nr binnen
 Repolarisatie
 Hyperpolarisatie
1.3. Drempelwaarde
1.3.1. Chronaxie
 2x rheobase
 Tijd die je nodig hebt om drempelwaarde te breiken  2x rheobase gebruikt
 TIJDSBEGRIP
1.3.2. Rheobase
 Minimale intensiteit die men moet bereiken
 INTENSITEITBEGRIP
 Curve verschuift nr rechts & boven: grotere intensiteit nodig om tot
drempelwaarde te komen
 Moeilijker om cellen te prikkelen
 Tijd nodig om in te werken= langer
 Negatieve impact op drempelwaarde: licht hoger

2. Synaptische & neuromusculaire
transmissie
2.1. Synaptische transmissie
 overdracht tssn zenuwcellen
 Synaps= overdracht tssn cellen
- Elektrische synaps: fysiek contract via gap junctions
- Chemische synaps: met pre-synaptisch & post-synpastisch deel


1

, 2.1.1. Functionele anatomie v synaps:
 Stimulatieveld ve neuron:
 Meeste zenuwveldjes hebben veel eindvoetjes & collateralen => bereiken veel andere
neuronen
- Centrum: eindvoetjes dicht bij elkaar gelegen
- Periferie: eindvoetjes verder van elkaar
Neuronen nemen contact op met andere neuronen:
 Convergentie: 2 eindvoetjes komen op 1 zenuw uit
 Divergentie: 1 vezel vertakt over verschillende vezels => prikkel over verschillende vezels
verspreid
2.1.2. Exiterende synaps
 verminderding membraanpotentiaal (-90 -80)
- inwerking op postsynaptische receptoren: opening natriumkanalen
- instroom natrium
- ontstaan EPSP= Excitatory postsynaptic potential (prikkelende postsynaptische
potentiaal)
- Amplitude v 1mV & duurt 15msec
- Lokaal
- om drempelwaarde te bereiken meerdere EPSP’s nodig= summatie
2.1.3. summatie
 facilitatie:
 2 subliminale prikkels beïnvleoden elkaar => eventueel effect bekomen
- Perifere zone= facilitatiezone
- Vb: prikkel in keel nr braakcentrum
 Exciterende prikkels vr braakcentrum MAAR onder drempelwaarde= subliminaal
 2 prikkels tegelijkertijd tot braakreflex => boven drempelwaarde= summatie
 2 prikkels tegelijkertijd zorgen vr inhibitie= occlusie
2.1.4. inhiberende synaps
 verhoging membraanpotentaal (-90 -95)
- inwerking: K-kanalen openen id postsynaptische membraan => uitwaartse stroom v
kaliumionen optreedt
- ontstaan hyperpolarisatie
- amplitude: 1mV & duur v 15msec
- summatieverschijnselen
- neutralisatie: EPSP & IPSP= inhibitoy postsynaptic potential (remmende postsynaptische
potentiaal)
- vb: kniepeesreflex: kloppen op kniepees
 spierspoel uitgerokken
 afferente zenuwen
 contact met alfa neuron
 terug nr quadriceps spier
 contractie
 in ruggenmerg met interneuron verbonden= inhiberend
 exictatie geïnbeerd  op 1 been staan
 geen bijkomende contractie
2.1.5. modulatie synapsen
 plasticiteit: bij destructie v neuronenpools => uitvalsverschijnselen beperkt
 na verloop v tijd nemen andere neuronenpools functie over
 zenuwstelsel= plastisch: neemt af met leeftijd
 berust niet op nieuwvorming v neuronen
 thv synapsen: belangrijke functionele veranderingen optreden

2