Samenvatting anatomie en fysiologie/Anneleen Minner
WEEFSELS
8.1Algemeen overzicht van de weefseltypen
4.1 De vier weefseltypen zijn epitheel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel
Functies van epitheel
▪ Geen enkele cel kan alle functies verrichten
▪ Elke cel is door differentiatie gespecialiseerd
▪ Circa 200 verschillende celtypen = gegroepeerd tot weefsels
▪ Weefsels = groepen cellen en extracellulaire stoffen die specifieke, maar beperkte
reeks functies vervullen
▪ Histologie: bestuderen van weefsels
▪ Alle structuren in het menselijke lichaam zijn uit verschillende combinaties van deze
4 weefsels opgebouwd
▪ 4 basale weefseltypen
o Epitheel/ dekweefsel
o Bindweefsel
o Spierweefsel
o zenuwweefsel
4.2 Epitheel bekleedt lichaamsoppervlakken, holten en buisvormige structuren en
vervult belangrijke functies
Verbindingen tussen cellen
▪ Epitheel = lagen cellen en klieren die in-of uitwendige oppervlakken bekleden
▪ Klieren = bestaat uit cellen die producten afscheiden + afgeleid van epitheel
▪ Kenmerken dekweefsel/epitheel
o Cellen liggen dicht op elkaar
o Oppervlak dekweefsel blootgesteld aan extern milieu of intern compariment
o Verbonden op onderliggend bindweefsel via basaal membraan
o Avasculaire structuur (afwezigheid van bloedvaten) → voeding opnemen via
dieper gelegen weefsels of via uitwendig oppervlak
o Voortdurende vervanging / regeneratie van (beschadigde/verloren)
epitheelcellen
o Bekleden uitwendige (huid) en inwendige lichaamsoppervlakken
- inwendige transportbuizen die in contact staan met de buitenwereld =
spijsverteringskanaal, luchtwegen, afvoergangen voortplantingsstelsel en urine
wegen
- inwendige holtes: holten rond longen en hart, compartimenten van de hersenen
en middenoor, inwendige opp. van bloedvaten en het hart
- → wrijving verminderen reguleren van vloeistofsamenstellingenen communicatie
tussen bloed en weefselvocht reguleren
, Samenvatting anatomie en fysiologie/Anneleen Minner
Functies van epitheel
1. Fysieke bescherming → tegen uitdroging, aantasting door chemische stoffen,
ziekteverwekkers
2. Reguleren doorlaatbaarheid → bepaalde stoffen gaan door andere niet
bv. Eiwitten niet door wand van bloedvaten
3. Zintuigfunctie → veranderingen in omgeving doorgeven
Bv. drukreceptoren in huid geven pijnprikkel door → mens verandert houding
4. Vorming gespecialiseerde klierproducten
▪ Epitheelcellen die klierproducten vormen → kliercellen (liggen verspreid tussen andere
cellen)
▪ In een klierepitheel worden bepaalde klierproducten gevormd
▪ Exocriene klierproducten
→ Afgifte aan externe oppervlak van het epitheel (Vb. Zweetklieren, melk uit klieren)
▪ Endocriene klierproducten (hormonen)
→ Afgifte interne weefselvocht of aan bloed (Vb. Insuline, glucagon)
→ regelen en coördineren de activiteiten van andere weefsels
Verbindingen tussen cellen
▪ Doel
o Ononderbroken laag vormen (efficiënte barrière)
→ membranen van dekweefsels moeten kort bij elkaar blijven
→ goede verbinding epitheelcellen en basale membraan
▪ Hoe
o CAMs: celadhesiemoleculen
→ verbonden met elkaar & extracellulair materiaal
→ verbonden via dunne laag proteoglycanen (eiwitten & polysachariden)
▪ Voorkomende verbindingen
o Tight junctions (zonnula occludens)
• Lipidelagen van plasmamembranen = stevig met elkaar verbonden met
membraaneiwitten
• Fusie plaatsen = netwerk van actinefilamenten in cytoskelet
• Membranen van naburige cellen komen samen & vormen barrière
• Voorkomen dat water & ionen tussen cellen door kunnen
• Plaatsen met agressieve chemische stoffen / enzymen
• Vb. Spijsverteringskanaal → vertering van darm door maagzuur voorkomen
o Gap junction
• 2 cellen bij elkaar gehouden door transmembraaneiwitten
(connexonen/kanaaleiwitten)
, Samenvatting anatomie en fysiologie/Anneleen Minner
• Laat transport toe van kleine molecule & ionen tussen cellen
• Terug te vinden in glad spierweefsel & hartspierweefsel (coördinatie
spiercontracties)
o Desmosomen:
• Plasmamembranen van 2 cellen met elkaar verbonden via CAMS &
membraaneiwit (proteoglycanen)
• Verbinding met het celskelet via intermediaire filamenten
• Veel in cellen in de bovenste huidlaag (beschadigde huidcellen worden in
verbonden groep afgestoten niet afzonderlijk)
• Hemidesmosoom
• → helft van desomosoom zorgt voor verbinding van de cel op het basaal
membraan huid → geven stevigheid & laten beweging/buiging toe
Het epitheeloppervlak
▪ Apicale oppervlak (oppervlak aan buitenkant van lichaam) bevat gespecialiseerde structuren
▪ Blootgesteld aan interne/externe omgeving
▪ Structuur bepaalt functie van cel
▪ Microvilli vergroten oppervlakte van de epitheelcel → grotere resorptiecapaciteit
(afgifte/opname)
▪ Trilhaarepitheel → trilharen op uitwendig oppervlak (Vb. irriterende stoffen uit luchtwegen)
De basale membraan
▪ = netwerk van eiwitvezels (bevat geen cellen)
▪ Verbinding tussen het epitheel & onderliggende bindweefsel
, Samenvatting anatomie en fysiologie/Anneleen Minner
▪ Zorgt voor stevigheid, weerstand & barrière (tegen eiwitten & grote moleculen)
▪ Cellen haken in op eiwitvezel via hemidesmosomen
Vernieuwing en herstel van epitheel
▪ Door voortdurende deling van ongedifferentieerde cellen (stamcellen / kiemcellen)
→ Cellen in staat om te veranderen in ander celtype
▪ Stamcellen liggen onderaan (diep) in het epitheel vlakbij het basale membraan & groeien naar
boven toe
4.3 De vorm en het aantal lagen van de cellen bepalen het type epitheel belangrijke
functies
▪ Indelingscriteria
o Aantal cellagen
o Vorm buitenste cellaag
Cellagen
o Eénlagig epitheel:
▪ 1 laag cellen op basaal membraan
▪ Dun & kwetsbaar
→ geschikt voor afscheiding en opname (spijsverteringskanaal, urinewegen,longen
→ Niet geschikt voor mechanische bescherming (op beschermende plaatsen)
▪ Bekleden inwendige lagen en transportbuizen
▪ → Spijsverteringskanaal, urinewegen, longen…
o Gelaagd / meerlagig epitheel:
▪ Meerdere lagen op basaal membraan
▪ Bescherming (plaatsen met mechanische / chemische belasting)
▪ → Huid, bekleding anus & mond
Celvorm. (buitenste cellaag)
o Afgevlakt (Plaveiselepitheel)
▪ Cellen dun & vlak
▪ Liggen kort bij elkaar
▪ Kern ligt in dikste gedeelte van cel
o Kubisch epitheel
▪ Zeshoekige doosjes (3D) & vierkant (doorsnede)
▪ Kernen liggen centraal
WEEFSELS
8.1Algemeen overzicht van de weefseltypen
4.1 De vier weefseltypen zijn epitheel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel
Functies van epitheel
▪ Geen enkele cel kan alle functies verrichten
▪ Elke cel is door differentiatie gespecialiseerd
▪ Circa 200 verschillende celtypen = gegroepeerd tot weefsels
▪ Weefsels = groepen cellen en extracellulaire stoffen die specifieke, maar beperkte
reeks functies vervullen
▪ Histologie: bestuderen van weefsels
▪ Alle structuren in het menselijke lichaam zijn uit verschillende combinaties van deze
4 weefsels opgebouwd
▪ 4 basale weefseltypen
o Epitheel/ dekweefsel
o Bindweefsel
o Spierweefsel
o zenuwweefsel
4.2 Epitheel bekleedt lichaamsoppervlakken, holten en buisvormige structuren en
vervult belangrijke functies
Verbindingen tussen cellen
▪ Epitheel = lagen cellen en klieren die in-of uitwendige oppervlakken bekleden
▪ Klieren = bestaat uit cellen die producten afscheiden + afgeleid van epitheel
▪ Kenmerken dekweefsel/epitheel
o Cellen liggen dicht op elkaar
o Oppervlak dekweefsel blootgesteld aan extern milieu of intern compariment
o Verbonden op onderliggend bindweefsel via basaal membraan
o Avasculaire structuur (afwezigheid van bloedvaten) → voeding opnemen via
dieper gelegen weefsels of via uitwendig oppervlak
o Voortdurende vervanging / regeneratie van (beschadigde/verloren)
epitheelcellen
o Bekleden uitwendige (huid) en inwendige lichaamsoppervlakken
- inwendige transportbuizen die in contact staan met de buitenwereld =
spijsverteringskanaal, luchtwegen, afvoergangen voortplantingsstelsel en urine
wegen
- inwendige holtes: holten rond longen en hart, compartimenten van de hersenen
en middenoor, inwendige opp. van bloedvaten en het hart
- → wrijving verminderen reguleren van vloeistofsamenstellingenen communicatie
tussen bloed en weefselvocht reguleren
, Samenvatting anatomie en fysiologie/Anneleen Minner
Functies van epitheel
1. Fysieke bescherming → tegen uitdroging, aantasting door chemische stoffen,
ziekteverwekkers
2. Reguleren doorlaatbaarheid → bepaalde stoffen gaan door andere niet
bv. Eiwitten niet door wand van bloedvaten
3. Zintuigfunctie → veranderingen in omgeving doorgeven
Bv. drukreceptoren in huid geven pijnprikkel door → mens verandert houding
4. Vorming gespecialiseerde klierproducten
▪ Epitheelcellen die klierproducten vormen → kliercellen (liggen verspreid tussen andere
cellen)
▪ In een klierepitheel worden bepaalde klierproducten gevormd
▪ Exocriene klierproducten
→ Afgifte aan externe oppervlak van het epitheel (Vb. Zweetklieren, melk uit klieren)
▪ Endocriene klierproducten (hormonen)
→ Afgifte interne weefselvocht of aan bloed (Vb. Insuline, glucagon)
→ regelen en coördineren de activiteiten van andere weefsels
Verbindingen tussen cellen
▪ Doel
o Ononderbroken laag vormen (efficiënte barrière)
→ membranen van dekweefsels moeten kort bij elkaar blijven
→ goede verbinding epitheelcellen en basale membraan
▪ Hoe
o CAMs: celadhesiemoleculen
→ verbonden met elkaar & extracellulair materiaal
→ verbonden via dunne laag proteoglycanen (eiwitten & polysachariden)
▪ Voorkomende verbindingen
o Tight junctions (zonnula occludens)
• Lipidelagen van plasmamembranen = stevig met elkaar verbonden met
membraaneiwitten
• Fusie plaatsen = netwerk van actinefilamenten in cytoskelet
• Membranen van naburige cellen komen samen & vormen barrière
• Voorkomen dat water & ionen tussen cellen door kunnen
• Plaatsen met agressieve chemische stoffen / enzymen
• Vb. Spijsverteringskanaal → vertering van darm door maagzuur voorkomen
o Gap junction
• 2 cellen bij elkaar gehouden door transmembraaneiwitten
(connexonen/kanaaleiwitten)
, Samenvatting anatomie en fysiologie/Anneleen Minner
• Laat transport toe van kleine molecule & ionen tussen cellen
• Terug te vinden in glad spierweefsel & hartspierweefsel (coördinatie
spiercontracties)
o Desmosomen:
• Plasmamembranen van 2 cellen met elkaar verbonden via CAMS &
membraaneiwit (proteoglycanen)
• Verbinding met het celskelet via intermediaire filamenten
• Veel in cellen in de bovenste huidlaag (beschadigde huidcellen worden in
verbonden groep afgestoten niet afzonderlijk)
• Hemidesmosoom
• → helft van desomosoom zorgt voor verbinding van de cel op het basaal
membraan huid → geven stevigheid & laten beweging/buiging toe
Het epitheeloppervlak
▪ Apicale oppervlak (oppervlak aan buitenkant van lichaam) bevat gespecialiseerde structuren
▪ Blootgesteld aan interne/externe omgeving
▪ Structuur bepaalt functie van cel
▪ Microvilli vergroten oppervlakte van de epitheelcel → grotere resorptiecapaciteit
(afgifte/opname)
▪ Trilhaarepitheel → trilharen op uitwendig oppervlak (Vb. irriterende stoffen uit luchtwegen)
De basale membraan
▪ = netwerk van eiwitvezels (bevat geen cellen)
▪ Verbinding tussen het epitheel & onderliggende bindweefsel
, Samenvatting anatomie en fysiologie/Anneleen Minner
▪ Zorgt voor stevigheid, weerstand & barrière (tegen eiwitten & grote moleculen)
▪ Cellen haken in op eiwitvezel via hemidesmosomen
Vernieuwing en herstel van epitheel
▪ Door voortdurende deling van ongedifferentieerde cellen (stamcellen / kiemcellen)
→ Cellen in staat om te veranderen in ander celtype
▪ Stamcellen liggen onderaan (diep) in het epitheel vlakbij het basale membraan & groeien naar
boven toe
4.3 De vorm en het aantal lagen van de cellen bepalen het type epitheel belangrijke
functies
▪ Indelingscriteria
o Aantal cellagen
o Vorm buitenste cellaag
Cellagen
o Eénlagig epitheel:
▪ 1 laag cellen op basaal membraan
▪ Dun & kwetsbaar
→ geschikt voor afscheiding en opname (spijsverteringskanaal, urinewegen,longen
→ Niet geschikt voor mechanische bescherming (op beschermende plaatsen)
▪ Bekleden inwendige lagen en transportbuizen
▪ → Spijsverteringskanaal, urinewegen, longen…
o Gelaagd / meerlagig epitheel:
▪ Meerdere lagen op basaal membraan
▪ Bescherming (plaatsen met mechanische / chemische belasting)
▪ → Huid, bekleding anus & mond
Celvorm. (buitenste cellaag)
o Afgevlakt (Plaveiselepitheel)
▪ Cellen dun & vlak
▪ Liggen kort bij elkaar
▪ Kern ligt in dikste gedeelte van cel
o Kubisch epitheel
▪ Zeshoekige doosjes (3D) & vierkant (doorsnede)
▪ Kernen liggen centraal