Kernleerstof H2: Internationale verkopen en de Incoterms
1. Weten op welke manieren distributie “afstanden” kan overbruggen (functies).
Geografisch, tijd, hoeveelheid, assortiment, tijd, kennis en informatie, financieel
2. Verschil kennen tussen enkelvoudige en meervoudige distributie.
Enkelvoudig -> rechtsreeks van koper naar verkoper
Meervoudig -> verschillende tussenkanalen
3. De 4 soorten distributiekanalen kunnen opsommen en toelichten.
Directe levering = Voortbrenger -> Afnemer
Kort kanaal = Voortbrenger -> distribuant -> afnemer
Traditioneel kanaal = Voortbrenger -> distribuant 1 -> distribuant 2-> afnemer
Lang kanaal = Voortbrenger -> distribuant 1 -> distribuant 2-> distribuant 3 -> afnemer
4. Verschil kennen tussen breedte en diepte van het assortiment.
Breedte v het assortiment
= aantal verschillende producten in het assortiment opgenomen
Diepte van het assortiment
= aantal varianten binnen een bepaalde productgroep
5. Verschil kennen tussen directe en indirecte export.
Direct = Onderneming heeft zelf de export in eigen handen
Indirect= Komt in handen van een andere partij die de export regelt
6. Twee verschillen kennen tussen handelsagent en commissionair.
Beide zijn ze een zelfstandige tussenpersoon. Maar een handelsagent werkt in de naam van zijn
opdrachtgever. De commissionair werkt onder zijn eigen naam.
7. Kort de taak van de tussenpersonen bij expeditie en vervoer kunnen omschrijven.
Hij heeft hulp en advies voor een handelaar rekening en op risico voor de opdrachtgever. Zelf
regelt hij niks van vervoer.
8. Verschil kennen tussen algemene en bijzondere verkoopsvoorwaarden.
Algemenen zijn op toepassing voor alle verkopen van de onderneming
Bijzondere zijn als het niet mogelijk is om de algemenen te volgen wegens eigenschappen van
het product, hoeveelheid , prijs etc…
9. Weten waarvoor de term “INCOTERM” staat.
International Commercial Terms
, 10. Weten welke aspecten INCOTERMS regelen.
De kosten verdeling
De risicoverdeling
De taakverdeling
11. De afkortingen van de INCOTERMS kennen.
Incoterms groep1 -> voor alle vervoersvormen (weg, spoor, lucht, zee- en binnenvaart)
Overeengekomen plaats: Genoemde plaats:
EXW = Ex Works DAP = Delivered At Place
FCA = Free Carrier
CPT = Carriage Paid To
CIP = Carriage and Insurance Paid To
DPU = Delivered At Place Unloaded
DDP = Delivered Duty Paid
Incoterms groep2 -> enkel voor zee- en binnenvaart
Haven van vertrek: Haven van bestemming:
FAS = Free Alongside Ship CFR = Cost and Freight
FOB = Free On Board CIF = Cost, Insurance and Freight
12. De INCOTERMS kunnen toepassen in eenvoudige oefeningen.
Kernleerstof H3: Vervoer en vervoersdocumenten in de internationale handel
1. Bij elke vervoersvorm een 2-tal voor- en nadelen kunnen aanduiden a.d.h.v. de
verschillende kenmerken.
Zeevervoer -> = Snelheid traag / prijs goedkoop
Binnenscheepvaart -> = Snelheid traag/ prijs goedkoop
Wegvervoer -> = Prijs redelijk duur/ snelheid redelijk hoog
Spoorvervoer -> = Afmetingen wagons mag niet te groot zijn/ prijs goedkoop en snel
Luchtvervoer -> = Heel duur/ heel snel
2. Weten waarvoor volgende afkortingen staan: “TEU”, “ro/ro”, “ferroutage”, “LASH”, “lo/lo”.
lo/lo = Load-on / load-off-vervoer
ro /ro = Roll-on / Roll-off-vervoer
Ferroutage = Rail/wegvervoer
LASH = Lighter Aboard Ship
TEU = Twenty Feet Equivalent Unit