1.1.Cytologie
1.1.1. Wat is een cel?
Cel - De kleinste zelfstandig werkende
bouwstenen en stofwisseleeneden
- Alles wat leeft bestaat uit 1 of meerdere
cellen. Dus niet alleen het menselijk
lichaam, maar ook dieren, planten,
schimmels en zelf bacteriën bestaan uit
cellen.
Menselijk lichaam: 30 000 miljard cellen
- Elke cel ontstaat uit een deling (mitose of
meiose) van een eerder bestaande cel.
Homeostase Alle processen in die cel hebben namelijk als doel de
samenstelling van die cel te behouden. Het behoud
van dit interne evenwicht noemen we de
homeostase.
Cel is opgebouwd uit moleculen, die allemaal onderling samenwerken om die cel in leven te houden.
Tekening:
(zie p.43)
1.1.2. Bouw van een cel
Elke menselijke cel bestaat uit een omhulling celmembraan/ plasmamembraan:
Celkern
Cytoplasma:
- Cytosol (vloeibaar deel)
- Organellen (vast deel)
Organellen - Kleine orgaantjes van de cel
- Drijven in cytosol
- Kleine structurele eenheden die allemaal
specifieke functies verzorgen.
(zie p.44)
1.1.3. Plasmamembraan
,Ze vormt de scheidingslijn tussen het intracellulaire milieu (= binnen de cel) en het extracellulaire milieu
(=buiten de cel)
Voornamelijk opgebouwd uit fosfolipiden.
Fosfolipiden Lipiden die bestaan uit een klein polair gedeelte (1
‘polaire kop’) en een groot apolair gedeelte (2
‘apolaire staart’)
Fosfolipide dubbellaag Wanneer fosfolipiden zich samenschikken om de
celmembraan te vormen, keren ze zich met hun
apolaire staarten naar elkaar toe en steken de
polaire koppen naar buiten.
Niet alle moleculen kunnen door het celmembraan:
WEL:
- Alle apolaire moleculen, zoals gassen en vetten
- Alle kleine polaire moleculen, water
NIET:
- Grote polaire moleculen en ionen
Semi-permeabel membraan De samenstelling van het cytosol moet zo constant
mogelijk gehouden worden. Het plasmamembraan is
daarom zeer selectief in welke stoffen het toelaat.
- Half doorlaatbaar
- Apolaire deeltjes en kleine polaire deeltjes
Het celmembraan bevat ook membraaneiwitten:
1) Transsporteiwitten
2) Receptoren
a. Transsporteiwitten
= eiwitten die ingebed zitten in de plasmamembraan en in staat zijn om een specifieke molecule doorheen de
plasmamembraan te verplaatsen.
Bekendste: natrium-kalium-pomp (actief transport ATP) (elke cel)
Deze pomp garandeert dat de binnenkant van een cel negatiever geladen is dan de buitenkant:
1 ATP beweging -> 2 K+ ionen in de cel = 3 Na+ ionen uit de cel
Kaliumkanaal (passief transsport: geen energie)
Specifieke vorm: ionkanalen
, Ionkanalen - Eiwitten die een porie vormen in de
celmembraan
- Kan 1 bepaald ion doorlaten
- Open en sluiten
- De ionen zullen steeds volgens de
concentratiegradiënt door een ionkanaal
passeren.
(hoge concentratie -> lage concentratie)
b. Receptoren
= eiwitten die ook in de celmembraan ingebed kunnen zitten, en een specifieke structuur hebben.
Liganden Moleculen die een structuur hebben die perfect past
en kan binden met de receptoren.
Starten specifieke processen uit de cel na binding met een bepaald ligand.
1.1.4. Celkern
Celkern/ nucleus:
- 46 chromosomen
- Nucleoplasma (kernplasma) omgeven door een fijn membraan: de kernmembraan
Tekening:
Op verschillende plaatsen heeft het de kernmembraan kleine openingen (nucleaire poriën), waardoor
uitwisseling kan plaatsvinden tussen het nucleoplasma en het cytoplasma.
Chromatinedraden - Bestaan uit bepaalde eiwitten (histonen)
en DNA
- Als de cel zich voorbereid op een celdeling,
gaan de draden spiraliseren.
Chromosomen Gespiraliseerde chromatinedraden
- Elk chromosoom bevat 1 heel lange DNA-
molecule
! Het DNA draagt de code die de cel nodig heeft om eiwitten te kunnen aanmaken.
1.1.5. Cytoplasma