Cognitieve psychologie en therapie
1. Inleiding
• Cognitieve therapieën concentreren zich op het ter discussie stellen en vervangen van slecht
aangepaste overtuigingen die cliënten hebben
• Cognitieve therapeuten spannen zich in om hun cliënten strategieën aan te leren zodat zij de
problemen in hun leven beter aankunnen
• De cognitieve psychologie is vooral een reactie op het behaviorisme. De basisuitgangspunten ervan zijn
dan ook grotendeels tegengesteld
• Goed te combineren met het biopsychosociale model (Gezondheidspsychologie)
• Goed te combineren met de algemene systeemtheorie
2. Uitgangspunten
• Centralisme (We moeten juist om mensen te kunnen begrijpen de binnenkant van een organisme leren
kennen. In de binnenkant ligt ons cognitie, cognitieve processen staan hier centraal.)
• Begrijpen hoe gedrag tot stand komt
• Informatieverwerking staat centraal (mens = informatie verwerken en bewerken)
• De mens is een actief en creatief wezen (zelf een keuze mogelijkheid om met de info aan de slag te
gaan)
• Er is een essentieel verschil tussen mens en dier (door taal, kunnen niet redeneren)
• Kinderen verschillen wezenlijk van volwassenen
Cognitieve theorieën
• Cognitie = bewerking en ontwikkeling van kennis en informatie
• Bij informatieverwerking spelen veel functies een rol (geheugen, concentratie, oriëntatie, waarneming,
intelligentie)
• Doelbewuste cognitie processen en automatische cognitie processen (bijvoorbeeld studeren <-> auto
rijden (automatische cognitie processen omdat je hier niet bewust mee bezig bent))
• Onderscheid tussen proces en resultaat (proces is vaak automatisch, resultaat wordt je plots mee
geconfronteerd)
, 3.1 Cognitieve theorieën over de waarneming
• Waarnemen is een cyclisch proces
• Vorming van kennisstructuren = schemata/schema (geheugenschema’s die een innerlijke weergave zijn
van een object of een situatie)
• De inhoud verschilt van persoon tot persoon onder beïnvloeding van individuele ervaringen en cultuur
Voorbeelden: schemata over onszelf, verjaardagen, huisdieren, …
Waarneming = een wisselwerking tussen cognitieve schema’s en info uit de omgeving
Cyclisch proces met drie fasen:
• De hypothesefase (bepaalde verwachting die eerder opgegeve opgedane kennis, motieven,..)
• De informatiefase (confrontatie van schema met nieuwe informatie)
• De confirmatiefase (hypothese bijstellen door de nieuwe informatie)
Kenmerken:
• De waarnemingscyclus werkt permanent
• Niet altijd wordt een cognitief schema bijgesteld (bijvoorbeeld met roken)
• Cognitieve dissonantie (cognitie aanpassen zodanig wij ons gedrag kunnen verantwoorden)
• Bewust verlopend (bv: leerstof instuderen voor een examen, moet bewust onder u aandacht zijn)
• Onbewust verlopend (vliegt door ons geheugen maar blijft niet hangen, meestal zijn dit de gewoontes)
3.2 Cognitieve theorieën over het geheugen
Model: Schematisch model van geheugenprocessen
• Input
• Sensorisch geheugen (= filter)
• Kortetermijn geheugen (werkgeheugen)
• Langetermijn geheugen (harde schijf)
• Output
Recentere inzichten:
• De contextafhankelijkheid van het geheugen (geheugen werkt het beste in de context (omgeving)
waarin je dat hebt opgeslagen)
• Verschillende soorten geheugen (geurherinnering, auditieveherinnering, visueleherinnering (moeilijker))
• Verschillende geheugenprocessen: impliciet en expliciet
• Semantisch (opslag algemene kennis) en episodisch (opslag van autobiografische kennis)
1. Inleiding
• Cognitieve therapieën concentreren zich op het ter discussie stellen en vervangen van slecht
aangepaste overtuigingen die cliënten hebben
• Cognitieve therapeuten spannen zich in om hun cliënten strategieën aan te leren zodat zij de
problemen in hun leven beter aankunnen
• De cognitieve psychologie is vooral een reactie op het behaviorisme. De basisuitgangspunten ervan zijn
dan ook grotendeels tegengesteld
• Goed te combineren met het biopsychosociale model (Gezondheidspsychologie)
• Goed te combineren met de algemene systeemtheorie
2. Uitgangspunten
• Centralisme (We moeten juist om mensen te kunnen begrijpen de binnenkant van een organisme leren
kennen. In de binnenkant ligt ons cognitie, cognitieve processen staan hier centraal.)
• Begrijpen hoe gedrag tot stand komt
• Informatieverwerking staat centraal (mens = informatie verwerken en bewerken)
• De mens is een actief en creatief wezen (zelf een keuze mogelijkheid om met de info aan de slag te
gaan)
• Er is een essentieel verschil tussen mens en dier (door taal, kunnen niet redeneren)
• Kinderen verschillen wezenlijk van volwassenen
Cognitieve theorieën
• Cognitie = bewerking en ontwikkeling van kennis en informatie
• Bij informatieverwerking spelen veel functies een rol (geheugen, concentratie, oriëntatie, waarneming,
intelligentie)
• Doelbewuste cognitie processen en automatische cognitie processen (bijvoorbeeld studeren <-> auto
rijden (automatische cognitie processen omdat je hier niet bewust mee bezig bent))
• Onderscheid tussen proces en resultaat (proces is vaak automatisch, resultaat wordt je plots mee
geconfronteerd)
, 3.1 Cognitieve theorieën over de waarneming
• Waarnemen is een cyclisch proces
• Vorming van kennisstructuren = schemata/schema (geheugenschema’s die een innerlijke weergave zijn
van een object of een situatie)
• De inhoud verschilt van persoon tot persoon onder beïnvloeding van individuele ervaringen en cultuur
Voorbeelden: schemata over onszelf, verjaardagen, huisdieren, …
Waarneming = een wisselwerking tussen cognitieve schema’s en info uit de omgeving
Cyclisch proces met drie fasen:
• De hypothesefase (bepaalde verwachting die eerder opgegeve opgedane kennis, motieven,..)
• De informatiefase (confrontatie van schema met nieuwe informatie)
• De confirmatiefase (hypothese bijstellen door de nieuwe informatie)
Kenmerken:
• De waarnemingscyclus werkt permanent
• Niet altijd wordt een cognitief schema bijgesteld (bijvoorbeeld met roken)
• Cognitieve dissonantie (cognitie aanpassen zodanig wij ons gedrag kunnen verantwoorden)
• Bewust verlopend (bv: leerstof instuderen voor een examen, moet bewust onder u aandacht zijn)
• Onbewust verlopend (vliegt door ons geheugen maar blijft niet hangen, meestal zijn dit de gewoontes)
3.2 Cognitieve theorieën over het geheugen
Model: Schematisch model van geheugenprocessen
• Input
• Sensorisch geheugen (= filter)
• Kortetermijn geheugen (werkgeheugen)
• Langetermijn geheugen (harde schijf)
• Output
Recentere inzichten:
• De contextafhankelijkheid van het geheugen (geheugen werkt het beste in de context (omgeving)
waarin je dat hebt opgeslagen)
• Verschillende soorten geheugen (geurherinnering, auditieveherinnering, visueleherinnering (moeilijker))
• Verschillende geheugenprocessen: impliciet en expliciet
• Semantisch (opslag algemene kennis) en episodisch (opslag van autobiografische kennis)