De sociaal-emotionele
ontwikkeling
1. Ongeborene
2. Pasgeborene
3. Baby
- Natuurlijk aanvoelen en interactie tussen baby & volwassene
* Groeiende interactie tussen moeder en kind
* Meer dan voeden en verzorgen
* Geleid door de moeder
* Belangrijke basis voor latere emotionele banden van het kind
3.1 Hechting en hechtingsgedrag
= aangeboren gedragingen die de verzorgers dienen te mobiliseren
3.2 Gehechtheidstheorie volgens Bowlby
Hechting = evolutionair principe, dispositie van het kind om nabijheid en veiligheid te realiseren.
Intern werkmodel = innerlijke representaties van het gedrag van de opvoeder aangaande diens
beschikbaarheid en responsiviteit.
3.3 Gehechtheidspatronen
- Strange situation-test van Ainsworth
- Gehechtheidspatronen
* Afstand (vermijdende gehechtheid)
* Basis (veilige gehechtheid)
* Contact (afwerende gehechtheid)
* Desoriëntatie (gedesoriënteerde gehechtheid)
Veilige gehechtheid Vermijdende gehechtheid
- Moeder als uitvalbasis - Afstand tussen moeder en kind
- Onrustig als moeder weggaat - Emotioneel contact uit de weg gaan
- Band snel hersteld als moeder terug is - Kinderen zijn geremd in exploratie en in
- Gaat snel terug door met spelen sociaal gedrag
Afwerende gehechtheid Gedesoriënteerde gehechtheid
- Meteen in paniek als moeder kamer verlaat - Kenmerken van vermijdende en afwerende
- Ontroostbaar als moeder terugkeert gehechtheid
- Blijven boos op de moeder - Weglopen als de moeder terug is
- Geen consequente reacties van de moeder
3.4 Vreemden- of 8-maandenangst en separatieangst
- Vreemdenangst = baby wendt zich af van voor hem vreemde persoon en klampt zich vast aan
gehechtheidsfiguur.
- Separatieangst/scheidingsangst = baby is angstig wanneer hij gescheiden wordt van de
gehechtheidsfiguur. (kiekeboespelletjes/transitioneel object)
, 3.5 Sociaal referencing : kijken naar anderen
= het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke
omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen.
4. Peuter
- Ik als zelfstandige eenheid, los van mijn ouders (herkennen in de spiegel)
- Transitionele objecten als overgang van totale af- naar onafhankelijkheid
- Conflict drang naar zelfstandigheid VS hunker naar liefde van de volwassenen
* ‘Niet willen’ van hetgeen dat de volwassenen voorzegt (koppigheidsfase)
* Belang van consequent reageren (= duidelijkheid en veiligheid)
* Concrete tip : geeft peuters de kans om hun spel te laten uitsterven
* Stimuleren van identiteit, zelfredzaamheid en zelfvertrouwen
- Nieuwe emoties : schaamte, trots en jaloezie
- Agressie die deels gericht is op het bereiken van een gewenst doel
5. Kleuter
- Gehechtheidsgedrag neemt geleidelijk af.
- Intern werkmodel bepaalt nieuwe relatievorming met leerkrachten, andere kinderen,…
- Vriendschappen zijn (nog) niet duurzaam en oppervlakkig.
- Relatie met ouders ≠ relatie met anderen. (= besef van verschillende rollen)
- Sociale wereld breidt enorm uit.
6. Lagere schoolkind
6.1 Omgaan met leeftijdsgenootjes in groep
- Verschuiving van de sociale voorkeur
* Van volwassenen naar leeftijdsgenoten
* Ouders blijven belangrijk en relatie vriendschappelijk
- Sociale leerschool
* Eigen omgangsstijl
* Als compensatie voor problemen thuis
* Bevorderen zelfvertrouwen en positief zelfbeeld
- Aanpassing houding & gedrag aan verwachting leeftijdsgenootjes
- Belang van sociale aanvaarding (populariteit : sterren, vervelende kinderen, middenmoot,
onzichtbaren) invloed op zelfbeeld
- Sociale verwerping inadequate omgangsstijl (pester, clown, vleier, psuedovolwassenen)
- Duurzame groepen
- Gedifferentieerde rolverdeling
- Rituelen en toetredingsvoorwaarden
- Één seksegroepje
- Later meer contact met ander geslacht (start puberteit)
6.2 Vriendschappen
- Evolutie
ontwikkeling
1. Ongeborene
2. Pasgeborene
3. Baby
- Natuurlijk aanvoelen en interactie tussen baby & volwassene
* Groeiende interactie tussen moeder en kind
* Meer dan voeden en verzorgen
* Geleid door de moeder
* Belangrijke basis voor latere emotionele banden van het kind
3.1 Hechting en hechtingsgedrag
= aangeboren gedragingen die de verzorgers dienen te mobiliseren
3.2 Gehechtheidstheorie volgens Bowlby
Hechting = evolutionair principe, dispositie van het kind om nabijheid en veiligheid te realiseren.
Intern werkmodel = innerlijke representaties van het gedrag van de opvoeder aangaande diens
beschikbaarheid en responsiviteit.
3.3 Gehechtheidspatronen
- Strange situation-test van Ainsworth
- Gehechtheidspatronen
* Afstand (vermijdende gehechtheid)
* Basis (veilige gehechtheid)
* Contact (afwerende gehechtheid)
* Desoriëntatie (gedesoriënteerde gehechtheid)
Veilige gehechtheid Vermijdende gehechtheid
- Moeder als uitvalbasis - Afstand tussen moeder en kind
- Onrustig als moeder weggaat - Emotioneel contact uit de weg gaan
- Band snel hersteld als moeder terug is - Kinderen zijn geremd in exploratie en in
- Gaat snel terug door met spelen sociaal gedrag
Afwerende gehechtheid Gedesoriënteerde gehechtheid
- Meteen in paniek als moeder kamer verlaat - Kenmerken van vermijdende en afwerende
- Ontroostbaar als moeder terugkeert gehechtheid
- Blijven boos op de moeder - Weglopen als de moeder terug is
- Geen consequente reacties van de moeder
3.4 Vreemden- of 8-maandenangst en separatieangst
- Vreemdenangst = baby wendt zich af van voor hem vreemde persoon en klampt zich vast aan
gehechtheidsfiguur.
- Separatieangst/scheidingsangst = baby is angstig wanneer hij gescheiden wordt van de
gehechtheidsfiguur. (kiekeboespelletjes/transitioneel object)
, 3.5 Sociaal referencing : kijken naar anderen
= het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke
omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen.
4. Peuter
- Ik als zelfstandige eenheid, los van mijn ouders (herkennen in de spiegel)
- Transitionele objecten als overgang van totale af- naar onafhankelijkheid
- Conflict drang naar zelfstandigheid VS hunker naar liefde van de volwassenen
* ‘Niet willen’ van hetgeen dat de volwassenen voorzegt (koppigheidsfase)
* Belang van consequent reageren (= duidelijkheid en veiligheid)
* Concrete tip : geeft peuters de kans om hun spel te laten uitsterven
* Stimuleren van identiteit, zelfredzaamheid en zelfvertrouwen
- Nieuwe emoties : schaamte, trots en jaloezie
- Agressie die deels gericht is op het bereiken van een gewenst doel
5. Kleuter
- Gehechtheidsgedrag neemt geleidelijk af.
- Intern werkmodel bepaalt nieuwe relatievorming met leerkrachten, andere kinderen,…
- Vriendschappen zijn (nog) niet duurzaam en oppervlakkig.
- Relatie met ouders ≠ relatie met anderen. (= besef van verschillende rollen)
- Sociale wereld breidt enorm uit.
6. Lagere schoolkind
6.1 Omgaan met leeftijdsgenootjes in groep
- Verschuiving van de sociale voorkeur
* Van volwassenen naar leeftijdsgenoten
* Ouders blijven belangrijk en relatie vriendschappelijk
- Sociale leerschool
* Eigen omgangsstijl
* Als compensatie voor problemen thuis
* Bevorderen zelfvertrouwen en positief zelfbeeld
- Aanpassing houding & gedrag aan verwachting leeftijdsgenootjes
- Belang van sociale aanvaarding (populariteit : sterren, vervelende kinderen, middenmoot,
onzichtbaren) invloed op zelfbeeld
- Sociale verwerping inadequate omgangsstijl (pester, clown, vleier, psuedovolwassenen)
- Duurzame groepen
- Gedifferentieerde rolverdeling
- Rituelen en toetredingsvoorwaarden
- Één seksegroepje
- Later meer contact met ander geslacht (start puberteit)
6.2 Vriendschappen
- Evolutie