,De eerste 3 hoofdstukken zijn om de rest beter te begrijpen —> geen vragen!
Hoofdstuk 1: de fundamentele delen van het
leven
Celbiologie:
● Cytologie —> celstructuur en organellen
● Biochemie —> chemie van de cel
● Genetica: erfelijke informatie
Leven: alle levende organismen bestaan uit 1 of meerdere cellen
—> er is veel diversiteit maar de basisstructuur blijft altijd hetzelfde
—> cel —> weefsel —> orgaan
Cellen onder de microscoop
Resolutie: hoever objecten gescheiden moeten zijn om ze als afzonderlijk te kunnen
waarnemen
Evolutie resolutie:
Oog: 0,2 mm
Lichtmicroscoop: 0,25 um
Fluorescentie microscoop: 0,2 um —> bevat 2 lters die ervoor zorgen
dat er enkel een bepaald soort licht doorgelaten wordt waardoor het beeld
mooi en duidelijk wordt
Confocale uorescentie microscoop: 0,2 um —> gelijkaardig aan het vorige model maar zorgt
er met een laser voor dat je kan zien waar de eiwitten samenkomen in de cel
Super-resolutie uorescentie microscoop: 20 nm —> bevat lasers die bepaalde stukken gaan
kleuren en doven
fl fl fi
,Elektronenmicroscoop: 0,2 nm —> maakt gebruik van elektronen die door het object gaan ipv
licht
Nadeel: je kan er geen levende cellen mee bekijken
Spanning elektronenmicroscoop: de elektronen gaan niet door
het preparaat maar acannen het oppervlak af waardoor je een
soort 3D beeld krijgt
, Prokaryote cel
● meest diverse en uitgebreidste groep
● Bacteriën en Archaea
● Bevatten geen celorganellen
● Komen in verschillende vormen en maten
Eukaryote cel
Celorganellen:
● DNA altijd verpakt in de celkern (=nucleus)
● chromosomen worden zichtbaar wanner de cel gaat delen
● mitochondriën zorgen voor energie in de cel (celademhaling)
—> ze zijn ontstaan uit bacteriën
● chloroplasten in plantencellen vangen de energie van het zonlicht op (fotosynthese)
● In het endoplasmatisch reticulum (waar ribosomen op zitten) worden de membranen
gevormd
● Het golgi-apparaat verpakt de moleculen die gemaakt werden in het ER
● Het cytosol is de vloeistof waarin alle organellen zich bevinden zonder de organellen
(cytoplasme = met alle organellen behalve de celkern)
● Ribosomen vertalen RNA in eiwitten
—> ER met ribosomen = rough ER
—> ER zonder ribosomen = smooth ER