, lOMoARcPSD|2668334
Belangrijkste onderdelen samengevat om direct zelf aan de slag te gaan
Hoofdstuk 1
Hoe analyseer ik mijn data?1.3
als eerst kijk je naar de:
- Gaat het in de vraagstelling om frequenties, om een verschil of samenhang? Of gaat het
om combinaties daarvan.
- Wat is de meetniveau (nominaal, ordinaal of interval/rationiveau) van de gegevens die
je hebt verzameld.
- Gaat he om de steekproef of populatie.
Nominaal meetniveau: hierbij is er alleen sprake van een verschil. Voorbeeld je kan een man of
vrouw zijn, maar niet veel meer mans dan vrouw.
Ordinaal meetniveau: hier is er wel sprake van een meet of minder situatie. Voorbeelden hiervan
zijn: geen getallen, maar opleiding niveau of mediale uitreiking (1e plaats 2e plaats enz.).
Interval/ratio meetniveau: deze kunnen wel in cijfers worden weergegeven. alleen bij interval is
het zo dat het om graden. En bij ratio is het zo dat je het kan doen met zaken met een natuurlijk
nulpunt. Zoals: lengte, gewicht en graden in kelvin.
Continue variabelen: zijn de lengte van een persoon, leeftijd en intelligentie.
Discrete variabelen: variabelen die hele waarden kunnen aannemen. Zoals: hoeveel auto’s iemand
bezit of het aantal kinderen in een gezin.
Er zijn 2 vormen van statistieken te onderscheiden.
Beschrijvende statistiek: dit gebruik je bij een populatie. Er si pas sprake hiervan als de
gehele populatie wordt betrekt in het onderzoekt. Voorbeeld: alle medewerkers van Saxion.
Dit is een manier om overzichtelijk je gegevens te presenteren.
Je gebruikt inductieve/inferentiële statistiek: als je doormiddel van een steekproef die a select is
getrokken een uitspraak wilt doen op de gehele populatie. Het begrip kans en zekerheid spelen
hier een belangrijke rol.
Enkele algemene statische begrippen 1.4
Normaalverdeling: dit is als je gegevens grafisch weergeeft, is het resultaat nogal eens de
normaalverdeling. Deze verdeling wordt ook wel de Gausskromme genoemd.
Standaardfout: geeft aan in hoeverre het gevonden steekproefgemiddelde een betrouwbare schattig
is van het populatiegemiddelde. Dit wordt bepaald door de steekproefgrootte en homogeniteit.
Significantie: dan is er sprake dat de overschrijdingskans kleiner is dan 5% of bij grotere
steekproeven kleiner is dan 1 procent. Dit is gebaseerd op de omvang en de homogeniteit van de
steekproef.
Eenzijdig toetsen: dan heb je een theorie/verwachting van iets hebt. En tweezijdig toetsen: heb je
geen idee of er sprake is van een verschil en zeker niet van de richting van het verschil.
Naast de significantie wordt er ook een effect Groote vermeld in Cohens d
Vrijheidsgraden: de mate waarin scores kunne variëren.