MODULE 4
Gelijkheid en vrijheid
- gelijkheid en vrijheid → twee centrale waarden van onze democratie en binnen het
onderwijs
GELIJKHEID
- streven naar gelijkheid vanuit efficiëntielogica (geen talent verspillen) en sociale
cohesie vd samenleving (grote ongelijkheden kunnen samenleving ontwrichten)
MAAR waarde die ook op zich relevant is → streven naar rechtvaardigheid en
eerlijkheid
- gelijkheid in relatie tot onderwijs → 5 vragen
1. WAT: wat willen we gelijk verdelen?
a. onderwijs als systeemmodel → ongelijkheid over 4 componenten
i. context: maatschappij en samenleving kennen ongelijkheden
voorafgaand ah onderwijs die onderwijsprocessen
beïnvloeden, bv. kinderarmoede
ii. input: financiële middelen die scholen krijgen
iii. proces: ongelijke behandeling van verschillende leerlingen
iv. output: uitkomsten die ongelijk verdeeld zijn
1. korte termijn: leerprestaties (academic achievement)
2. middellange termijn: bv. behaalde onderwijsniveau
(attainment)
3. lange termijn: overgang naar de arbeidsmarkt
2. WIE: tussen wie willen we gelijkheid?
a. onderwijs-uitkomsten zijn niet gelijk verdeeld over verschillende
sociale groepen → groepen verschillen op basis van bv. etniciteit,
SES, geslacht, taalachtergrond, … → combinaties kunnen bijdragen
aan bestaande ongelijkheden
i. SES: kinderen uit welgestelde families hebben gemiddeld 3
jaar voorsprong op kinderen uit armere families en 40% vh
armste kwartiel jaar vertraging opgelopen door zittenblijven en
maar 10% bij de rijksten
ii. Migratie-achtergrond: autochtone leerlingen doen het beter op
wiskunde en leesvaardigheid dan kinderen met migratie-
achtergrond → autochtone lln hebben 1,5 tot 2 jaar voorsprong
iii. thuistaal: nederlandstalige lln presteren beter dan lln die thuis
andere taal spreken → niet doordat ze een andere taal
spreken
3. WANNEER: lln gelijk starten of gelijk eindigen?
a. gelijke startkansen: meritocratische visie
i. betrekking op input (lln moeten met gelijke kansen beginnen)
en proces (lln moeten gelijk behandeld worden) vh onderwijs
ii. individuen belonen obv verdiensten → hoe rijk/arm je familie is,
afkomst, huidskleur, geslacht, … mag er niet toe doen →
achtergrondkenmerken zijn geen merites/verdiensten →
openlijke vormen van discriminatie aanpakken: drempels
wegwerken die gelijke participatie van cognitief gelijkwaardige
lln verhinderen
iii. aanleg/capaciteit mag wel een rol spelen → alle
talenten/intelligenties maximaal benutten → ongelijkheden
, aanpakken als ze niet voortkomen uit verdiensten of talenten
van mensen
iv. mensen met verschillende talenten krijgen ook verschillende
posities → ongelijkheid obv biologische/genetische verschillen
= positief → differentiële behandeling volgens de talenten vd lln
→ segregatie van lln in hiërarchische onderwijsvormen en
curricula (watervalsysteem) → weerspiegelen de verschillende
talenten vd lln en sociale segregatie die hierdoor ontstaat is
bijkomstig verschijnsel
b. gelijke uitkomsten: egalitaristische visie
i. verschillen in talenten is geen reden om ons neer te leggen bij
structurele ongelijkheden → verschillen in aanleg worden niet
ontkend → benadeelde achtergrond dient gecompenseerd te
worden (bv. positieve actie)
ii. gelijke opportuniteiten (equality of opportunity) gaan verder dan
gelijke startkansen → John Rawls
3. onderwijspedagogische visie → schoolse gelijkheid
1. gelijke behandeling van lln, alle lln zijn gelijk of hebben
gelijke capaciteiten om te leren → moeten bevestigd
worden in hun gelijkheid
2. verschillen zijn geen vertrekpunt om lln te benaderen
4. WAAROM: waarom is er ongelijkheid ih onderwijs? (oorzaken)
a. deficietmodellen:
i. ongelijkheid in onderwijs wordt veroorzaakt door tekorten van
lln uit bepaalde groepen→ lln kunnen enkel succesvol zijn als
ze zich aanpassen aan de mainstream → bv. armen of
migranten presteren slechter omdat het gezin waarin ze
opgroeien hen onvoldoende ondersteunt, lln uit autochtone
families hebben die ouderbetrokkenheid wel
1. biologisch deficietmodel: idee dat bepaalde sociale
klassen, rassen of etnische groepen
biologisch/genetisch gezien inferieur of minder
intelligent zijn (verwant aan rassenleer) → na WO2 in
diskrediet geraakt → nu meer genuanceerd, nl IQ-isme:
sociaal-economische en etnische groepen verschillen in
aangeboren intelligentie en dit bepaalt en rechtvaardigt
hun sociale positie (Wouter Duyck,UGent)
2. cultureel deficietmodel: tekorten gerelateerd aan cultuur
→ in Vlaanderen gericht op vermeende taalachterstand
van lln uit bepaalde kansengroepen → kinderen uit lage
SES groepen krijgen zowel kwalitatief (bv feedback:
goed zo, dat is inderdaad appelsap; bv begeleidingsstijl:
kan je de deur dichtdoen ipv doe de deur dicht) als
kwantitatief minder rijk taalaanbod dan kinderen uit
hogere SES groepen → oorzaak voor het ontstaan van
achterstanden tussen kinderen uit verschillende SES
groepen
b. systemische modellen:
i. ongelijkheid is niet de schuld van individuele lln en groepen →
er zijn op systeemniveau impliciete en expliciete mechanismen
die in het nadeel spelen van kinderen uit kansarme groepen
(ook mechanismen die enkel in het voordeel spelen van
kansrijke lln) → achterstelling en privileges → deze
mechanismes van uitsluiting spelen een rol op 3 niveaus:
1. niveau vh onderwijsstelsel: kenmerken vh
onderwijsstelsel, bv hiërarchische onderwijsvormen
(tracking) → in landen met vroege tracking is
Gelijkheid en vrijheid
- gelijkheid en vrijheid → twee centrale waarden van onze democratie en binnen het
onderwijs
GELIJKHEID
- streven naar gelijkheid vanuit efficiëntielogica (geen talent verspillen) en sociale
cohesie vd samenleving (grote ongelijkheden kunnen samenleving ontwrichten)
MAAR waarde die ook op zich relevant is → streven naar rechtvaardigheid en
eerlijkheid
- gelijkheid in relatie tot onderwijs → 5 vragen
1. WAT: wat willen we gelijk verdelen?
a. onderwijs als systeemmodel → ongelijkheid over 4 componenten
i. context: maatschappij en samenleving kennen ongelijkheden
voorafgaand ah onderwijs die onderwijsprocessen
beïnvloeden, bv. kinderarmoede
ii. input: financiële middelen die scholen krijgen
iii. proces: ongelijke behandeling van verschillende leerlingen
iv. output: uitkomsten die ongelijk verdeeld zijn
1. korte termijn: leerprestaties (academic achievement)
2. middellange termijn: bv. behaalde onderwijsniveau
(attainment)
3. lange termijn: overgang naar de arbeidsmarkt
2. WIE: tussen wie willen we gelijkheid?
a. onderwijs-uitkomsten zijn niet gelijk verdeeld over verschillende
sociale groepen → groepen verschillen op basis van bv. etniciteit,
SES, geslacht, taalachtergrond, … → combinaties kunnen bijdragen
aan bestaande ongelijkheden
i. SES: kinderen uit welgestelde families hebben gemiddeld 3
jaar voorsprong op kinderen uit armere families en 40% vh
armste kwartiel jaar vertraging opgelopen door zittenblijven en
maar 10% bij de rijksten
ii. Migratie-achtergrond: autochtone leerlingen doen het beter op
wiskunde en leesvaardigheid dan kinderen met migratie-
achtergrond → autochtone lln hebben 1,5 tot 2 jaar voorsprong
iii. thuistaal: nederlandstalige lln presteren beter dan lln die thuis
andere taal spreken → niet doordat ze een andere taal
spreken
3. WANNEER: lln gelijk starten of gelijk eindigen?
a. gelijke startkansen: meritocratische visie
i. betrekking op input (lln moeten met gelijke kansen beginnen)
en proces (lln moeten gelijk behandeld worden) vh onderwijs
ii. individuen belonen obv verdiensten → hoe rijk/arm je familie is,
afkomst, huidskleur, geslacht, … mag er niet toe doen →
achtergrondkenmerken zijn geen merites/verdiensten →
openlijke vormen van discriminatie aanpakken: drempels
wegwerken die gelijke participatie van cognitief gelijkwaardige
lln verhinderen
iii. aanleg/capaciteit mag wel een rol spelen → alle
talenten/intelligenties maximaal benutten → ongelijkheden
, aanpakken als ze niet voortkomen uit verdiensten of talenten
van mensen
iv. mensen met verschillende talenten krijgen ook verschillende
posities → ongelijkheid obv biologische/genetische verschillen
= positief → differentiële behandeling volgens de talenten vd lln
→ segregatie van lln in hiërarchische onderwijsvormen en
curricula (watervalsysteem) → weerspiegelen de verschillende
talenten vd lln en sociale segregatie die hierdoor ontstaat is
bijkomstig verschijnsel
b. gelijke uitkomsten: egalitaristische visie
i. verschillen in talenten is geen reden om ons neer te leggen bij
structurele ongelijkheden → verschillen in aanleg worden niet
ontkend → benadeelde achtergrond dient gecompenseerd te
worden (bv. positieve actie)
ii. gelijke opportuniteiten (equality of opportunity) gaan verder dan
gelijke startkansen → John Rawls
3. onderwijspedagogische visie → schoolse gelijkheid
1. gelijke behandeling van lln, alle lln zijn gelijk of hebben
gelijke capaciteiten om te leren → moeten bevestigd
worden in hun gelijkheid
2. verschillen zijn geen vertrekpunt om lln te benaderen
4. WAAROM: waarom is er ongelijkheid ih onderwijs? (oorzaken)
a. deficietmodellen:
i. ongelijkheid in onderwijs wordt veroorzaakt door tekorten van
lln uit bepaalde groepen→ lln kunnen enkel succesvol zijn als
ze zich aanpassen aan de mainstream → bv. armen of
migranten presteren slechter omdat het gezin waarin ze
opgroeien hen onvoldoende ondersteunt, lln uit autochtone
families hebben die ouderbetrokkenheid wel
1. biologisch deficietmodel: idee dat bepaalde sociale
klassen, rassen of etnische groepen
biologisch/genetisch gezien inferieur of minder
intelligent zijn (verwant aan rassenleer) → na WO2 in
diskrediet geraakt → nu meer genuanceerd, nl IQ-isme:
sociaal-economische en etnische groepen verschillen in
aangeboren intelligentie en dit bepaalt en rechtvaardigt
hun sociale positie (Wouter Duyck,UGent)
2. cultureel deficietmodel: tekorten gerelateerd aan cultuur
→ in Vlaanderen gericht op vermeende taalachterstand
van lln uit bepaalde kansengroepen → kinderen uit lage
SES groepen krijgen zowel kwalitatief (bv feedback:
goed zo, dat is inderdaad appelsap; bv begeleidingsstijl:
kan je de deur dichtdoen ipv doe de deur dicht) als
kwantitatief minder rijk taalaanbod dan kinderen uit
hogere SES groepen → oorzaak voor het ontstaan van
achterstanden tussen kinderen uit verschillende SES
groepen
b. systemische modellen:
i. ongelijkheid is niet de schuld van individuele lln en groepen →
er zijn op systeemniveau impliciete en expliciete mechanismen
die in het nadeel spelen van kinderen uit kansarme groepen
(ook mechanismen die enkel in het voordeel spelen van
kansrijke lln) → achterstelling en privileges → deze
mechanismes van uitsluiting spelen een rol op 3 niveaus:
1. niveau vh onderwijsstelsel: kenmerken vh
onderwijsstelsel, bv hiërarchische onderwijsvormen
(tracking) → in landen met vroege tracking is