Kauwen en spraak belangrijke functies van het systeem van occlusie en de articulatie.
Aantal kenmerkende aspecten als voorwaarde voor een goed functionerend gebit:
- horizontale en een verticale overbeet bij de frontelementen.
- esthetiek en harmonie van het gebit tijdens het normale functioneren.
- positie kaken ten opzichte van elkaar in voorwaartse en zijwaartse zin in rust en functioneren.
- verdeling van kauwkrachten tijdens functioneren:
- verhoudingen in vorm/grootte van de front elementen.
- stabiliteit van de elementen tijdens belasting.
- toestand van het parodontium.
- reinigbaarheid van de elementen.
- veranderingen die optreden bij veroudering.
A = verticale overbeet
B = horizontale beet
Occlusie
De positie van het kaakgewricht én de positie van onderkaak en bovenkaak met daarin de gebitselementen, ten
opzichte van elkaar in gesloten toestand.
Maximale occlusie (MO) = alle elementen staan op de anatomisch meest voorkomende, karakteristieke manier in
elkaar gegrepen (interdigitatie) + kaakgewricht staat in ongedwongen, natuurlijke positie.
Sagittale gebitsrelatie wordt aangeduid als een klasse I relatie.
In werkelijkheid niet altijd een mooie interdigitatie door:
Verschuiving elementen, verdraaid, gekanteld of zelfs afwezig.
1. Ideaal
De as van het gewricht staat mooi in het middelpunt van de kom van het gewricht.
2. In de praktijk
De as van het kaakgewricht meestal ventraal, voor de as van de kom.
Bij slikken:
Nummer 2: de kaak met het kaakkopje wordt in centrale posititie gezet door de naar dorsaal gerichte
spieractiviteit. De onderkaak ligt dan iet meer naar dorsaal dan normaal + de elementen maken een licht
knobbelcontact.
Deze relatie van de elementen bij deze posititie van de kaak = centrale relatie.
Centrale occlusie (CO) = centrale posititie samen met de maximale occlusie.
,Het kaakgewricht
1. Temporaal deel; gewrichtskom
2. Mandibulaire deel: condylus
3. Twee kamergewricht
4. Discus articularis
5. Tuberculum articulare
Openen kaak:
- draaiende beweging
- beweging naar ventraal (naar voren)
- naar caudaal (naar beneden)
waarbij de condylus (kaakkopje) vanuit de fossa mandibularis langs de helling van de tuberculum articulare
glijdt.
Discus articularis als een beschermend kussen tussen de botdelen.
- Knappend geluid als discus te ver naar ventraal schuift of achter blijft bij de beweging van de onderkaak.
- Uit de kom: condylus over de rand van het tuberculum articulare.
Classificaties van occlusie
Voor het beoordelen belangrijkste gegevens beschouwd:
a. de relatie tussen de 1e molaren in de OK en BK.
b. de relatie tussen de incisieven in de OK en BK.
Let vooral op de plaats waar de mesiobuccale knobbel van de 36/46 zich bevindt ten opzichte van de
elementen in de BK.
Steunzones en occlusale eenheid
Steunzones: begrip om verstoring te kunnen aangeven door afwezigheid van elementen in de standaard boog.
1. molaren links.
2. molaren rechts.
3. premolaren links.
4. premolaren rechts.
- Functionele eenheid: een onder-element en zijn antagonist samen.
- Occlusale eenheid: premolaar onder in occlusie komt met een boven-premolaar.
- Twee occlusale eenheden: molaar in occlusie met een boven-molaar telt derhalve als twee occlusale eenheden.
- Frontale eenheden: dezelfde wijze, maar dan bij elementen in het front.
, Antagonisten: tegenover elkaar liggende elementen.
Beethoogte en Freeway space
Morfologische gezichtshoogte: maat tussen twee willekeurige punten die op de Eén punt wordt boven de mond
en één onder mond gekozen terwijl het gebit in occlusie staat.
Beethoogte en verticale dimensie worden vaak door elkaar gehaald.
Morfologische gezichtshoogte wordt bepaald door de botdelen.
Ontspannen houding > kaakspieren ontspannen > zakt kaak een beetje open > verticale dimensie wordt groter.
Rust gezichtshoogte:
Rust gezichtshoogte is afhankelijk van het effect van spieren, banden en zenuwen.
Maat kan daarom van tijd tot tijd verschillen.
Freeway space: Ruimte tussen onder en bovenkaak bij ontspanning van de onderkaak.
Dit vormt het verschil tussen de morfologische gezichtshoogte en de rust gezichtshoogte.
Herstellen beethoogte is belangrijk omdat dit voor de gebitsrehabilitatie moeten zorgen.
Beethoogte kleiner > onderkaak moet verder doordraaien tot occlusie > kaakgewricht wordt zwaarder belast >
spieren en banden eraan moeten zich aan de onnatuurlijk veranderende situatie aanpassen + vorm van
kaakgewricht zal zich onder invloed wijzigen. > adaptatie van het kaakgewricht.