INLEIDING
Bloed is een vloeibaar weefsel voor transport en afweer
Bloed bestaat uit
Corpusculaire elementen = (delen van) cellen
Plasma = vloeistof
Hematocriet = % corpusculaire elementen
Hoeveelheid bloed = 4,5 tot 6 liter (mannen > vrouwen)
Het bloedplasma bestaat voor 90% uit water, waarin groot- en kleinmoleculaire stoffen zijn opgelost
Grootmoleculaire stoffen = plasma-eiwitten
Albumine (gevormd in lever)
Zorgt voor colloïd-osmotische druk
Bufferfunctie (pH bloed)
Transportfunctie (carrier)
Globuline
α-globulinen (gevormd in lever)
- Transportfunctie
β-globulinen (gevormd in lever)
- Transportfunctie
- Bloedstolling
- Immuniteit
γ-globulinen (gevormd in plasmacellen)
- Immuniteit
Kleinmoleculaire stoffen = kristalloïden
Zorgen voor kristalloïd-osmotische druk
Serum = plasma zonder stollingseiwit fibrinogeen
Er zijn drie soorten bloedcellen
Corpusculaire elementen
Erytrocyten = RBC
Gastransport
Regeling vaatwijdte
Leukocyten = WBC
Afweersysteem
Trombocyten = bloedplaatjes
Bloedstolling
Bezinkingssnelheid van de erytrocyten = snelheid waarmee RBC zakken indien onstolbaar
bloed in rechtopstaande buis
1
,Het bloed verzorgt zowel de aanvoer van nuttige stoffen als de afvoer van afvalstoffen
Homeostase: inwendig milieu in evenwicht houden
Warmtetransport
Wegbrengen van metabolieten (afvalproducten van stofwisseling bv. CO2, H2O)
Ischemie = onderbreking bloedstroom => ophoping afvalstoffen => necrose => infarct
Het bloed vormt een belangrijke afweer tegen schadelijke invloeden
Afweer via bloedstolling
Schadelijke agentia kunnen niet binnendringen via wonde
Geen overmatig bloedverlies
Afweer via immuniteit
Antistoffen maken antigenen onwerkzaam
Fagocyten nemen antigenen op
VORMING EN AFBRAAK VAN BLOEDCELLEN
De vorming van bloedcellen in het beenmerg wordt gestimuleerd door cytokinen en hormonen
Bloedcelvorming in beenmerg
Rood beenmerg: neemt actief deel aan bloedcelvorming
Pasgeborenen: in alle botten volwassenen: in platte/onregelmatige botten
Geel beenmerg: neemt niet actief deel aan bloedcelvorming
Vervet beenmerg
Bevat bloedvormende stamcellen voor activatie bij bloedtekort
Hematopoëse = bloedcelvorming uit pluripotente hematopoëtische stamcellen
Cytokinen = eiwitten die activiteit/groei van andere cellen aanzetten
Interleukinen = cytokinen gevormd door leukocyten, beïnvloeden andere leukocyten
Hematopoëtische groeifactoren = cytokinen/hormonen die bloedvorming stimuleren
Voor RBC
- Erythropoëtine = EPO (gemaakt in nieren)
- Corticosteroïden
- Androgenen
- Groeihormoon
- Thyroxine
Voor WBC
- Koloniestimulerende factoren
- Interleukinen
Voor trombocyten
- Trombopoëtine = TPO
De levensduur van een erytrocyt bedraagt 80-120 dagen; hemoglobine wordt deels hergebruikt
Erytrocyten hebben geen kern meer => biconcave structuur
Reticulocyten = erytrocyten die toch nog kernrest bevatten
Geen kern => niet in staat tot eiwitsynthese => slijtage => dood na 80-120 dagen
Hemoglobine in erytrocyten
Haemgroep met ijzeratoom => zuurstofbinding en -transport
Afbraak van erytrocyten
2
, Oude erytrocyten uit bloed gehaald door macrofagen in
Milt
Lever
Beenmerg
Splitsing tot herbruikbare onderdelen
Bilirubine = giftige afvalstof => moet uitgescheiden worden
1. Bilirubine-albuminecomplex naar lever
2. Bilirubine + glucuronzuur => geconjugeerd bilirubine
3. Uitgescheiden in gal => spijsverteringskanaal => feces
Klein deel als onderdeel van enterohepatische kringloop opgenomen in nieren en
uitgescheiden als urobiline in urine
Resynthese van hemoglobine in rood beenmerg
IJzer opgeslagen in ijzerdepots
Ferritine
Hemosiderine
IJzer aan bloed afgegeven
Transferrine
Er zijn drie groepen leukocyten
Granulocyten = myeloïde cellen
Neutrofiele granulocyten
Afbraak organisch afval via fagocytose
Basofiele granulocyten
Vormen mestcellen > heparine en histamine
Allergische reacties
Eosinofiele granulocyten
Bevatten lysozymen (breken cellen af)
Allergische reacties
Lymfocyten: adaptieve immuniteit
T-cellen
Rijping in thymus (zwezerik)
Ontwikkelen zich tot immuuncompetente cellen
T-celreceptoren voor antigenen te binden
Soorten T-cellen
- Celdodende/cytotoxische TC-lymfocyten = killer T-cellen
- Cytokineproducerende TH-lymfocyten = T-helpercellen
- Memory TM-lymfocyten = T-geheugencellen
- Immuunresponsregulerende Treg-cellen = T-suppressorcellen
B-cellen
Activatie bij contact met antigeen
T-helpercellen nodig voor effectieve immuunrespons
NK-cellen = natural killer lymfocyten
Aangeboren aspecifieke immuniteit
Produceren celdodende/cytotoxische stoffen
Monocyten: fungeren als antigeen-presenterende macrofagen
Bloedplaatjes zijn stukjes van een grote cel en hebben een functie bij de bloedstolling
3
, Trombocyten zijn afgebroken van megakaryocyten uit beenmerg
Bevatten
Lysosomen
Granula met stollingsbevorderende stoffen => aggregatie bij stollingsprocessen
ADP
Plaatjesactiveringsfactor
Serotonine
BLOEDING EN STOLLING
We onderscheiden verschillende soorten bloedingen
Capillaire bloedingen: beperkte schade
Bv. schaafwond, vingerprik
Bloeding stopt snel door lokale vaatvernauwing en bloedstolling
Bloedstollingstijd < 5 min.
Veneuze bloedingen: continue afstroming
Bv. snijwond
Langere bloedstollingstijd
Arteriële bloedingen: bloed spuit pulserend uit
Bloeding stopt niet zonder ingrijpen van buitenaf
Wel tijdelijke beperking door vasoconstrictie
De drie fasen van de bloedstelping
1. Vasoconstrictie
Afsluiten van kleine vaatjes
Duurt 20-30 min.
Oorzaken van vasoconstrictie
Depolarisatie van beschadigde gladde spiercellen
Vrijkomen van neurostransmitters
Afgifte van vasoconstrictoire stoffen
2. Propvorming door plaatjesaggregatie
Glycosaminoglycanen in endotheelcellen stoten bloedplaatjes af
Plaatjesaggregatie door bindende factoren
Von-willebrandfactor
Ca2+-ionen
3. Bloedstolling door fibrine
Fibrinogeenmoleculen vormen fibrinenetwerk
Fibrinenetwerk vangt nog extra plaatjes op => prop groeit
Samentrekking fibrinedraden => uitpersing bloedserum => vast stolsel = trombus
De fibrinevorming komt tot stand door een cascade van opeenvolgende reacties
4