Taalbeschouwing
Je weet wat taalbeschouwing is
Reflectie op alle aspecten van taal: Bijvoorbeeld:
Taalsysteem Wel ‘onaardig’, niet ‘onvoetbal’
Taalgebruik ‘Zitten!’ vs. ‘Neem plaats!’
Taalnormen Waarom is ‘hun’ als lijdend voorwerp niet
goed en ‘hen’ wel? Hoe is dat ontstaan?
Taalvariatie Verschil tussen jongeren en ouderen in taalgebruik
Taalverandering ‘Loech’ -> ‘Lachte’
+ functie Wat taal doet: ‘ik verklaar u tot man en vrouw’
4 andere punten over wat taalbeschouwing is:
Kijken naar taal (vorm, gebruik en functie)
Bepaalde verschijnselen ontdekken in taal
Spelen met taal
Praten en denken over taal (reflectie)
Je kent het belang van taalbeschouwingsonderwijs
In taalbeschouwingsonderwijs leren kinderen kijken naar allerlei aspecten van taalgebruik en leren ze
begrippen kennen die het hen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.
4 hoofdstromingen in taalbeschouwing
Formele taalbeschouwing: reflectie op vormaspecten van het taalsysteem
- Kinderen denken na over de eenheden van taal: klanken/letters, woorden, zinnen en
teksten
- Gaat uitgebreid in op het bouwen van woorden en zinnen
- Leren een aantal begrippen om zo gezamenlijk over het taalsysteem te kunnen praten en
gebruiken deze begrippen bij het afleiden en construeren van woordvormingsregels en
regels om zinnen te construeren
- Ze kunnen uitspraken doen over de grammaticaliteit van zinnen
Semantische taalbeschouwing: reflectie op taalbetekenis
- Kinderen denken na over hoe woorden, zinsdelen en zinnen hun betekenis krijgen en
hoe zij zelf betekenis geven aan de verschillende eenheden van taal
- Leerlingen leren verschillende woordrelaties (zoals synoniemen, homoniemen,
antoniemen en hyponiemen) en vormen van betekenis (zoals figuurlijk en letterlijk)
Pragmatische taalbeschouwing: reflectie op de functie van woorden, zinnen en teksten in
concrete taalgebruikssituaties
- Kinderen denken over de effecten van (hun eigen) taalgebruik
- Ze leren welke opties ze hebben in taal, welke effecten deze opties hebben en welke
optie het best bij hun doel past
, Strategische taalbeschouwing: toepassen van kennis over taal in het taalgebruik
- Het zich bewust worden van regels die behulpzaam kunnen zijn bij het oplossen van
talige problemen
- Moderne taalmethoden gaan in op mondelinge en schriftelijke taalgebruikssituaties en
reiken leerlingen strategieën aan om effectief met taal om te gaan in dergelijke situaties
- Strategische taalbeschouwing is in taalmethoden ondergebracht bij de andere
domeinen, zoals lezen (leesstrategieën), schrijven (schrijfstrategieën) en woordenschat
(woordonthoudstrategieën)
Doelen taalbeschouwing in onderwijs:
1. Leerlingen leren een aantal taalkundige regels en principes om basale taalkennis te
ontwikkelen
2. Leerlingen verwerven begrippen die het mogelijk naken over taal te denken en te spreken,
ook wel genoemd metataal (taal om over taal te praten)
3. Leerlingen leren hoe ze hun taalgebruik kunnen aanpassen aan de communicatieve situatie,
zo ontwikkelen ze taalgevoeligheid
4. Leerlingen leren bij mondelinge en schriftelijke taalgebruikssituaties strategieën te
herkennen, verwoorden, gebruiken en te beoordelen (metalinguïstisch bewustzijn)
5. Leerlingen leren zich te verwonderen over taalverschijnselen in alledaagse taalgebruik, zo
ontstaan nieuwsgierigheid en plezier in eigen taal
6. Betrokkenheid creëren bij eigen taal en cultuur
Taalbeschouwing als doel op zichzelf:
1. Taalbeschouwing is een vorm van wereldoriëntatie
2. Taalbeschouwing heeft culturele betekenis
, Je kent verschillende taalbeschouwingsniveaus en kunt deze herkennen in de
praktijk
Fonologisch niveau (uitspraak)
‘Kom jaai uit Rjottejdom don?’
Restaurant/ tram/ puzzel/ zeven…
Lees ‘inpakken’ eens vloeiend voor, valt er iets op aan de uitspraak? (Je zegt wss impakken)
Morfologisch niveau (opbouw van woorden)
Hij loop vs. Ik loopt
Neologismen (appongeluk, balkoningsdag)
Massagebed
Semantisch niveau (betekenis)
Het regent
Opa gaf de pijp aan Maarten
Er moet meer blauw op de straat
Het is hier best koud vs. Doe het raam dicht
Syntactisch niveau (opbouw van zinnen)
‘Blinde vrouwen zien de meeste mannen niet zitten’
‘Een aantal mensen zijn boos geworden’
Pragmatisch niveau (gebruik)
‘Mag ik effe naar de plee?’
Eufemismen: iets mooier beschrijven dan dat het werkelijk is
Orthografisch niveau (spelling)
Homofonen: ‘paartje’ en ‘paardje’
Homografen: ‘kantelen’ en ‘regent’
Gedachte(n)sprong?
Je kent de verschillende strategieën die ingezet worden om tot de juiste
werkwoordspelling te komen.