1. biologie als wetenschap........................................................................................................................................2
2. chemische principes..............................................................................................................................................5
3. macromoleculen..................................................................................................................................................10
4. de cel...................................................................................................................................................................16
5. membranen en transport....................................................................................................................................22
6. celademhaling.....................................................................................................................................................27
7. fotosynthese........................................................................................................................................................32
8. celdeling..............................................................................................................................................................38
9. mendel en erfelijkheid........................................................................................................................................44
10. DNA replicatie en genwerking...........................................................................................................................50
1
,1. BIOLOGIE ALS WETENSCHAP
WAT IS LEVEN?
Eigenschappen van het leven:
o Cellulaire organisatie: elk levend organisme bestaat uit 1 of meerdere cellen
o Geordende complexiteit: complexe moleculaire structuren vormen ≠ celtypes
o Sensitiviteit: levende organismen kunnen reageren op stimuli
o Groei, ontwikkeling en voortplanting: erfelijk materiaal doorgeven
o Energiemetabolisme: energie opnemen en verbruiken
o Homeostase: interne omgeving constant houden
o Evolutionaire adaptatie: door interactie met omgeving
HIËRARCHISCHE ORGANISATIE
Cellulair niveau
o Atomen (stikstof, koolstof…)
→ Moleculen (proteïnen, DNA…)
→ Organellen (mitochondriën, kern…)
→ Cellen (zenuwcel, spiercel…)
Organismaal niveau
o Weefsels (zenuwweefsel)
→ Organen (hersenen)
→ Orgaanstelsels (zenuwstelsel)
→ Multicellulair organisme
Populatieniveau
o Populatie (alle studenten in Leuven)
→ Soort (mensen)
→ Gemeenschap (wij mensen leven samen met andere levende organismen)
→ Ecosysteem (de aarde)
Emergente eigenschappen: bij elk hoger organisatieniveau zijn er nieuw bijkomende eigenschappen
die niet zijn af te leiden uit eigenschappen van afzonderlijke delen
BIOLOGIE ALS WETENSCHAP
WETENSCHAPPELIJKE METHODES
Deductief redeneren: pas algemene principes toe om specifieke resultaten te voorspellen
o Bv: premisse A: alle zoogdieren hebben haar, premisse B: een kat heeft haar
2
, → Conclusie: een kat is een zoogdier
Inductief redeneren: gebruik specifieke waarnemingen om algemene principes te voorspellen
o Bv: kat A heeft haar
Kat B heeft haar
…
Kat X heeft haar
Conclusie: alle katten hebben (waarschijnlijk) haar
CHARLES DARWIN
Evolutietheorie
o De wetten van de natuur veroorzaken veranderingen in de tijd
o Verklaring: natuurlijke selectie
DARWIN’S EVOLUTIETHEORIE
Survival of the fittest: individuen met betere aangepaste eigenschappen hebben meer kans om te
overleven en zich voort te planten dan degenen die deze voordelige eigenschappen niet bezitten.
Evolutie: deze eigenschappen komen meer frequent in de populatie voor.
o Door natuurlijke selectie
Soorten stammen af van gemeenschappelijke voorouder
DARWIN’S BEWIJZEN
Eigenschappen kunnen veranderen door selectie
o Artificieel: aanpassen door domesticeren, als je selecteert op bepaalde eigenschappen
Bv: landbouwgewassen, vee, huisdieren
o Natuurlijke selectie
Eigenschappen van verwante soorten variëren van plaats tot plaats
o Bv: organismen op eilanden lijken op die van het nabije vaste land → gemeenschappelijke
voorouder
o Bv: de ≠ bekken van vinken op de Galapagoseilanden → verschillend dieet
Fossielen
o Fossielen van uitgestorven organismen lijken op de huidige soorten
o Hij voorspelde intermediaire fossielen
Mechanismen van erfelijkheid
o Hij voorspelde dat eigenschappen erfelijk waren
Vergelijkende anatomie: anatomische structuren passen zich aan volgens de omgeving
o Homologe structuren: hebben dezelfde evolutionaire oorsprong, maar kunnen verschillen in
structuur en functie
3
, o Analoge structuren: hebben dezelfde structuur, vorm of functie maar ≠ evolutionaire
oorsprong
4