Deel 2: De Belgische staatsstructuur
Hoofdstuk 1: kenmerken van de Belgische staat....................................................................................1
1. rechtsstaat......................................................................................................................................1
5. monarchie.......................................................................................................................................4
Hoofdstuk 2: politieke instellingen in federaal België............................................................................5
1. federale overheid...........................................................................................................................5
1.1 de federale wetgevende macht: parlement en koning.............................................................5
1.1.1 Samenstelling van het parlement......................................................................................6
1.1.2 Bevoegdheden van Kamer en Senaat (= reflectiekamer): wie doet wat?..........................7
1.1.3 Wetgevende procedure: hoe komt een wet tot stand?.....................................................7
1.1.5 de koning als lid van de wetgevende macht......................................................................8
1.2 de federale uitvoerende macht: koning EN regering................................................................8
1.2.1 de koning als hoofd van de (federale) uitvoerende macht................................................8
1.2.2 bevoegdheden van de (federale) regering (FOD = federale overheidsdienst)...................9
1.2.3 leden van de (federale) regering........................................................................................9
1.2.4 Werking van de federale regering....................................................................................10
1.2.5 Hoe wordt de federale regering gevormd?......................................................................10
2. gemeenschappen en gewesten....................................................................................................10
2.1 structuren...............................................................................................................................10
2.2 Vlaamse instellingen...............................................................................................................12
2.2.4 Gewestbevoegdheden.....................................................................................................13
3. provincies.....................................................................................................................................13
4. gemeenten...................................................................................................................................14
4.1 gemeenteraad........................................................................................................................15
4.2 college van burgemeester en schepenen...............................................................................15
4.3 burgemeester.........................................................................................................................16
Hoofdstuk 3: controlerende instellingen..............................................................................................16
1. raad van state (= WM)..................................................................................................................17
2. grondwettelijk hof (= opgericht door WM om WM te controleren).............................................18
3. overige controlerende instellingen...............................................................................................19
3.1 het Rekenhof..........................................................................................................................19
3.2 de hoge raad voor de justitie (HRJ).........................................................................................19
0
,4 niveaus:
Ieder niveau heeft wetgevende (maakt de wetten) &
1. federaal niveau
uitvoerende (zorgt ervoor dat de wetten worden
2. gemeenschappen & gewesten
toegepast op dagdagelijkse dingen) macht: allebei een
3. provincie
eigen samenstelling & bevoegdheid
4. gemeente
Hoofdstuk 1: kenmerken van de Belgische staat
1. rechtsstaat
= een filosofische gedacht; iedereen is onderworpen aan het recht, ook machthebbers -> rule of law
Een rechtsstaat houdt in dat:
- De voornaamste taak van de overheid is het respecteren & beschermen v.d. persoonlijke
rechten v. alle burgers
Moet haar burgers respecteren in hun fundamentele rechten
- De overheid moet ook haar eigen, democratisch tot stand gekomen rechten respecteren &
naleven
- Overheid moet haar burgers beschermen tegen agressie v. buitenlandse mogendheden &
aantasting v. hun rechten door medeburgers
1
, o Zorgen voor onafhankelijke rechtscollege die rechten beschermen & sancties
opleggen indien rechten geschonden zijn
o Uitvoerende structuren voorzien bv politie die openbare rust & orde moet bewaren
Talrijke regels opgelegd -> burgers hebben minder vrijheid & kunnen loon minder vrij besteden want
moeten meer belastingen betalen: wetstaat ipv rechtsstaat
Overheid richt zich nu vooral op reguleren v. gedrag van burgers & besturen v. talrijke
overheidsdiensten bv GAS-boetes
In uitoefening v. die taken: wetgever = hoogste juridische instantie
Handelingen v.d. overheid:
Rechtsreeks bepaald i.d. wet
Door de wet toegelaten
Onafhankelijk, gerechtelijk orgaan (= afdeling Bestuursrechtspraak v.d. Raad v. State) ziet toe op
wettelijkheid v. overheidshandelingen.
2. democratie = volk bestuurt land (techniek om een land te besturen)
Overheidsactiviteit moet gericht zijn op rechten & belangen v.d. burgers -> kiesrecht = beste idee
19de eeuw: cijnkiesstelsel
Stemmen was een privilege voor de meer gegoede klassen; ze dachten dat alleen
welgestelde burgers in staat waren om mee te beslissen i.d. politiek + zij betaalden
belastingen
-> meerderheid v.d. bevolking kon niet mee beslissen in politiek
In 1839 & 1921: grondwetherziening -> algemeen stemrecht voor mannelijke bevolking 1947:
vrouwen kregen stemrecht
Door algemeen stemrecht hebben partijen verbonden aan arbeidsorganisaties veel invloed
gewonnen. Daardoor kwam bv sociale wetgeving
Door veralgemening v. stemrecht -> democratisch stelsel versterkt want kloof tussen
overheidsbeleid & grote delen v. bevolking werd verkleind
3. scheiding der machten (komt van Franse filosoof)
De machten staan los v. elkaar & kunnen elkaar dus controleren
Driedelig onderscheid in overheidsfuncties (trias politica)
1. Wetgevende functie/macht: recht formuleren in klare
wetteksten met duidelijke bijhorende sancties; wetten
maken
2. Rechterlijke functie/macht: recht interpreteren &
toepassen op concrete situaties waarbij inbreuken op
de wet werden begaan, of waarbij conflicten tussen
mensen opgelost moeten worden
2
Hoofdstuk 1: kenmerken van de Belgische staat....................................................................................1
1. rechtsstaat......................................................................................................................................1
5. monarchie.......................................................................................................................................4
Hoofdstuk 2: politieke instellingen in federaal België............................................................................5
1. federale overheid...........................................................................................................................5
1.1 de federale wetgevende macht: parlement en koning.............................................................5
1.1.1 Samenstelling van het parlement......................................................................................6
1.1.2 Bevoegdheden van Kamer en Senaat (= reflectiekamer): wie doet wat?..........................7
1.1.3 Wetgevende procedure: hoe komt een wet tot stand?.....................................................7
1.1.5 de koning als lid van de wetgevende macht......................................................................8
1.2 de federale uitvoerende macht: koning EN regering................................................................8
1.2.1 de koning als hoofd van de (federale) uitvoerende macht................................................8
1.2.2 bevoegdheden van de (federale) regering (FOD = federale overheidsdienst)...................9
1.2.3 leden van de (federale) regering........................................................................................9
1.2.4 Werking van de federale regering....................................................................................10
1.2.5 Hoe wordt de federale regering gevormd?......................................................................10
2. gemeenschappen en gewesten....................................................................................................10
2.1 structuren...............................................................................................................................10
2.2 Vlaamse instellingen...............................................................................................................12
2.2.4 Gewestbevoegdheden.....................................................................................................13
3. provincies.....................................................................................................................................13
4. gemeenten...................................................................................................................................14
4.1 gemeenteraad........................................................................................................................15
4.2 college van burgemeester en schepenen...............................................................................15
4.3 burgemeester.........................................................................................................................16
Hoofdstuk 3: controlerende instellingen..............................................................................................16
1. raad van state (= WM)..................................................................................................................17
2. grondwettelijk hof (= opgericht door WM om WM te controleren).............................................18
3. overige controlerende instellingen...............................................................................................19
3.1 het Rekenhof..........................................................................................................................19
3.2 de hoge raad voor de justitie (HRJ).........................................................................................19
0
,4 niveaus:
Ieder niveau heeft wetgevende (maakt de wetten) &
1. federaal niveau
uitvoerende (zorgt ervoor dat de wetten worden
2. gemeenschappen & gewesten
toegepast op dagdagelijkse dingen) macht: allebei een
3. provincie
eigen samenstelling & bevoegdheid
4. gemeente
Hoofdstuk 1: kenmerken van de Belgische staat
1. rechtsstaat
= een filosofische gedacht; iedereen is onderworpen aan het recht, ook machthebbers -> rule of law
Een rechtsstaat houdt in dat:
- De voornaamste taak van de overheid is het respecteren & beschermen v.d. persoonlijke
rechten v. alle burgers
Moet haar burgers respecteren in hun fundamentele rechten
- De overheid moet ook haar eigen, democratisch tot stand gekomen rechten respecteren &
naleven
- Overheid moet haar burgers beschermen tegen agressie v. buitenlandse mogendheden &
aantasting v. hun rechten door medeburgers
1
, o Zorgen voor onafhankelijke rechtscollege die rechten beschermen & sancties
opleggen indien rechten geschonden zijn
o Uitvoerende structuren voorzien bv politie die openbare rust & orde moet bewaren
Talrijke regels opgelegd -> burgers hebben minder vrijheid & kunnen loon minder vrij besteden want
moeten meer belastingen betalen: wetstaat ipv rechtsstaat
Overheid richt zich nu vooral op reguleren v. gedrag van burgers & besturen v. talrijke
overheidsdiensten bv GAS-boetes
In uitoefening v. die taken: wetgever = hoogste juridische instantie
Handelingen v.d. overheid:
Rechtsreeks bepaald i.d. wet
Door de wet toegelaten
Onafhankelijk, gerechtelijk orgaan (= afdeling Bestuursrechtspraak v.d. Raad v. State) ziet toe op
wettelijkheid v. overheidshandelingen.
2. democratie = volk bestuurt land (techniek om een land te besturen)
Overheidsactiviteit moet gericht zijn op rechten & belangen v.d. burgers -> kiesrecht = beste idee
19de eeuw: cijnkiesstelsel
Stemmen was een privilege voor de meer gegoede klassen; ze dachten dat alleen
welgestelde burgers in staat waren om mee te beslissen i.d. politiek + zij betaalden
belastingen
-> meerderheid v.d. bevolking kon niet mee beslissen in politiek
In 1839 & 1921: grondwetherziening -> algemeen stemrecht voor mannelijke bevolking 1947:
vrouwen kregen stemrecht
Door algemeen stemrecht hebben partijen verbonden aan arbeidsorganisaties veel invloed
gewonnen. Daardoor kwam bv sociale wetgeving
Door veralgemening v. stemrecht -> democratisch stelsel versterkt want kloof tussen
overheidsbeleid & grote delen v. bevolking werd verkleind
3. scheiding der machten (komt van Franse filosoof)
De machten staan los v. elkaar & kunnen elkaar dus controleren
Driedelig onderscheid in overheidsfuncties (trias politica)
1. Wetgevende functie/macht: recht formuleren in klare
wetteksten met duidelijke bijhorende sancties; wetten
maken
2. Rechterlijke functie/macht: recht interpreteren &
toepassen op concrete situaties waarbij inbreuken op
de wet werden begaan, of waarbij conflicten tussen
mensen opgelost moeten worden
2