NEDERLANDS EN INFORMATIEVAARDIGHEDEN
1.1 Lidwoord
Een = onbepaald lidwoord
De/het = bepaald lidwoorden
Als het of een niet in combinatie met een zelfstandig naamwoord voorkomt, neem je
het geen lidwoord.
- Ik heb het gezien.
1.2 Zelfstandig naamwoord
Stromen = werkwoord = verbe
Het stromen = zelfstandig naamwoord
1.3 Bijvoeglijk naamwoord
- De ober bediende vriendelijk.
Vriendelijk is geen bijvoeglijk naamwoord
1.4 Werkwoord
Je kunt drie soorten werkwoorden onderscheiden:
- Het zelfstandig werkwoord;
- Het koppelwerkwoord;
- Het hulpwerkwoord.
Het zelfstandig werkwoord
Het koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, lijken, schijnen heten, dunken en
voorkomen
Een koppelwerkwoord kun je vervangen door een ander koppelwerkwoord.
Het hulpwerkwoord: zijn, hebben, worden, moeten, kunnen, zullen en willen
1
, Voornaamwoorden
1.5.1 persoonlijk voornaamwoord
Ik Mij, me
Je Jij, jou, u
Hij Hem, 'm,
Zij Ze, haar
Het 't
Wij We, ons
Jullie, u
Zij, ze Hen, hun
- Hij gaf me dat boekje
1.5.2 bezittelijk voornaamwoorden
Ik Mijn, m'n
Je Jouw, je, uw
Hij Zijn, z'n,
Ze Haar, d'r
We Ons, onze
Jullie Jullie, je, uw
Ze Hun, haar, d'r
- Zijn zoon speelt in haar team
- Die gele fiets is de jouwe
1.5.3 aanwijzend voornaamwoord
De aanwijzende voornaamwoorden zijn: die, deze, dat, dit, zo'n, zulke, hetzelfde,
dezelfde, diezelfde, datzelfde, zelf, dusdanige, zodanige en dergelijke.
- Heb jij die/deze cadeautjes nog gezien?
1.5.4 vragend voornaamwoord
Met vragende voornaamwoorden vraag je naar personen, begrippen of dingen.
De vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat, welke, wat voor een, wiens
- Wie geeft hem dat?
- Waarom, wanneer, waar, hoe zijn géén vragende voornaamwoorden!
1.5.5 betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijke voornaamwoorden verwijzen naar personen of zaken die al eerder in
de zin genoemd zijn. Betrekkelijk voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat, welke
hetgeen
- Het boek, dat ik nodig heb, is zoek
2
1.1 Lidwoord
Een = onbepaald lidwoord
De/het = bepaald lidwoorden
Als het of een niet in combinatie met een zelfstandig naamwoord voorkomt, neem je
het geen lidwoord.
- Ik heb het gezien.
1.2 Zelfstandig naamwoord
Stromen = werkwoord = verbe
Het stromen = zelfstandig naamwoord
1.3 Bijvoeglijk naamwoord
- De ober bediende vriendelijk.
Vriendelijk is geen bijvoeglijk naamwoord
1.4 Werkwoord
Je kunt drie soorten werkwoorden onderscheiden:
- Het zelfstandig werkwoord;
- Het koppelwerkwoord;
- Het hulpwerkwoord.
Het zelfstandig werkwoord
Het koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, lijken, schijnen heten, dunken en
voorkomen
Een koppelwerkwoord kun je vervangen door een ander koppelwerkwoord.
Het hulpwerkwoord: zijn, hebben, worden, moeten, kunnen, zullen en willen
1
, Voornaamwoorden
1.5.1 persoonlijk voornaamwoord
Ik Mij, me
Je Jij, jou, u
Hij Hem, 'm,
Zij Ze, haar
Het 't
Wij We, ons
Jullie, u
Zij, ze Hen, hun
- Hij gaf me dat boekje
1.5.2 bezittelijk voornaamwoorden
Ik Mijn, m'n
Je Jouw, je, uw
Hij Zijn, z'n,
Ze Haar, d'r
We Ons, onze
Jullie Jullie, je, uw
Ze Hun, haar, d'r
- Zijn zoon speelt in haar team
- Die gele fiets is de jouwe
1.5.3 aanwijzend voornaamwoord
De aanwijzende voornaamwoorden zijn: die, deze, dat, dit, zo'n, zulke, hetzelfde,
dezelfde, diezelfde, datzelfde, zelf, dusdanige, zodanige en dergelijke.
- Heb jij die/deze cadeautjes nog gezien?
1.5.4 vragend voornaamwoord
Met vragende voornaamwoorden vraag je naar personen, begrippen of dingen.
De vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat, welke, wat voor een, wiens
- Wie geeft hem dat?
- Waarom, wanneer, waar, hoe zijn géén vragende voornaamwoorden!
1.5.5 betrekkelijk voornaamwoord
Betrekkelijke voornaamwoorden verwijzen naar personen of zaken die al eerder in
de zin genoemd zijn. Betrekkelijk voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat, welke
hetgeen
- Het boek, dat ik nodig heb, is zoek
2