Hoofdstuk 14 – Circulatie
Circulatiestelsel
▪ Bloedvatenstelsel
o Bestaat uit: Hart, bloedvaten en bloed
▪ Lymfatisch stelsel
o Weefselvloeistof
Wij hebben een dubbele bloedsomloop zodat het bloed per omloop tweemaal door het hart
stroomt.
▪ Kleine bloedsomloop met longaders, longhaarvaten en longaders
o Voor O2 opname uit de longblaasjes en CO2 afgifte aan de longblaasjes
▪ Grote bloedsomloop met aorta en andere slagaders, haarvaten en aders
o Voor O2 afgifte aan de weefsels en CO2 opname uit de weefsels
Functie:
▪ Transport van stoffen bv. voedingstoffen, hormonen, afvalstoffen, O₂ en CO₂
o Aanvoer van voedingsstoffen
- Maagdarmkanaal --> bloed --> organen een weefsels
o Afvoer van voedingsstoffen
- Bloed en lymfe --> uitscheidingsorganen
o Transport van gassen
- Bijvoorbeeld O2 en CO2
o Transport van hormonen en beschermende stoffen
▪ Verdelen van stofwisselingswarmte over het lichaam
Bloed
Bloedsamenstelling:
▪ Bloedcellen en plaatjes (45%)
o Rode bloedellen voor transport van zuurstof
Kenmerken:
1. Dunne ronde schijfjes met verdikte rand geen kern
2. Vorming in rood beenmerg uit stamcellen
3. Bevatten hemoglobine met ijzer dat zuurstof kan binden
4. Afbraak in de lever en de milt
o Bloedplaatjes voor bloedstolling
Kenmerken:
1. Bestaan uit celfragmenten
2. Vorming in rood beenmerg
o Witte bloedcellen voor bescherming, waaronder immuniteit
Kenmerken:
1. Verplaatsen zich door de wand van vaten en door weefsels
2. Vorming in rood beenmerg uit stamcellen, ontwikkelen zich daarna in de milt
en lymfeknopen
2
, ▪ (Bloed)plasma (55%) heeft een hogere osmotische waarde dan weefselstof
o Water (50%) oplosmiddel
o Opgeloste stoffen (5%)
- Zouten bepalen in belangrijke mate de osmotische waarde van het
lichaamsvocht
- Voedingsstoffen
• Vitaminen
• Vetten, vetzuren en glycerol
• Glucose (concentratie 1 gram per liter bloed)
• Aminozuren voor eiwitproductie; stabiliseren de pH
- Gassen in plasma kan veel CO₂ en weinig O₂ oplossen
- Hormonen en andere regelende stoffen
- Plasma-eiwitten colloïden, verlaten door hun grootte de bloedvaten niet en
verhogen daardoor de osmotische waarde van plasma ten opzichte van
weefselvloeistof
• Antistoffen immunoglobulinen
• Stollingsfactoren zoals protrombine en fibrinogeen
• Transporteiwitten albumine, voor transport van vetzuren;
transferrine, voor transport ijzer
- Afvalstoffen resten van eiwitafbraak en afgestorven celresten
• Ammonia blijft over na afbraak van eiwitten en aminozuren
• Ureum wordt in de lever gevormd uit onder meer ammonia
Bloedstolling
▪ Binas tabel 84 O
Beschadiging → bloedplaatjes scheuren open en laten plaatjesfactor vrij → plaatjesfactor zorgt voor
omzetting van protrombine naar trombine → trombine zorgt voor omzetting van fibrinogeen in
fibrine (positieve terugkoppeling). Fibrine vormt een netwerk, waarin rode bloedcellen worden
gevangen → korstje + wondvocht (serum). Histamine zorgt voor vatverwijding → fibrine verdwijnt.
De kettingreactie bij de stolling wordt stollingscascade genoemd. Te veel of te weinig stollen leidt tot
trombose en hemofilie.
3