1. GETALLEN & SYMBOLEN
Som en verschil:
• + en - = -
• - en - = +
Vermenigvuldigen en delen:
• Zelfde tekens = +
• Verschillende tekens = -
Voorrangsregels:
1. Haakjes uitwerken
2. Vermenigvuldigen en delen (van links naar rechts)
3. Som en verschil (van links naar rechts)
Voorbeeld:
Afronden:
“aantal decimalen” = aantal getallen na de komma (à examen: punt wordt gebruikt als
komma!). Vanaf 5 naar boven afronden
Voorbeeld:
Werken met symbolen
• Regels van som, verschil, vermenigvuldigen idem als met cijfers
Groeperen van termen
Voorbeeld:
1