2. Rekenen-wiskunde – Kennistoets 3
Hoofdstuk 2.1
Hoofdstuk 2.2
Elementair getalbegrip = Het verkennen van verschillende betekenissen en functies van
getallen en verkennen van opbouw van getallen.
Betekenisvolle situatie, kinderen bezig met verkennen van getallen en getal relaties.
Wiskundige elementen = Getallen, meten, ruimte en tijd.
, Wiskundige wereldoriëntatie = Leren van reken-wiskundige begrippen en vergroten van
handelingsmogelijkheden van kinderen.
Rijke leeromgeving = Uitnodigend om op onderzoek te gaan.
Zone van naaste ontwikkeling = Aansluiten bij het gene wat de leerling zonder begeleiding
nog net niet kan doen, maar met begeleiding al wel.
Eén-één-relatie = Gaat om een één-op-één-koppeling (voor elk potje is een dekseltje).
Hoeveelheden herkennen, met jonge leeftijd herkennen kinderen al hoeveelheden en
gebruiken telwoorden hiervoor. Rond 2de levensjaar worden kinderen hier bewust van.
Kleuters herkennen direct kleine hoeveelheden = Subiteren (direct/onmiddellijk).
Akoestisch tellen = Telrij hardop wordt opgezegd (versje).
Asynchroon tellen = Aanwijzen en hardop tellen gaan nog niet gelijk (niet synchroon,
nummering wordt soms overgeslagen).
Synchroon tellen = Tegelijkertijd voorwerp aanwijzen en juiste telwoord noemen.
Resultatief tellen = Kunnen synchroon tellen en het resultaat aangeven.
Als de kinderen acht blokken geteld hebben, weten ze dat het laatste telwoord het aantal
blokken zijn. Hoeft niet geordend te zijn
Kind kan resultatief tellen als:
- Telrij in juiste volgorde opzegt.
- Eén-op-één-relatie correcte telwoorden voor gebruikt.
- Begrijpt het laatstgenoemde getal een aantal geleden voorwerpen.
Telgetal = Ordinaalgetal.
Hoeveelheidsgetal = Kardinaalgetal.
Ordinaalgetal = Rangorde, zoveelste.
Kardinaalgetal = Hoeveelheid.
Doortellen = Vanaf gekende hoeveelheid verder tellen met onzichtbare hoeveelheden.
Context gebonden tellen = Betekenisvol tellen (aantal kaarsjes op een taart).
Object gebonden tellen = Tellen van dingen zonder specifieke betekenis.
Formeel tellen = Abstracte vorm van tellen, kid kan tellen los van context of objecten flexibel
kan tellen.
Rekenvoorwaarden = Alle aspecten van ontluikende gecijferdheid. Resultatief en verkort
tellen zijn de belangrijkste.
Conservatie = Inzien dat een hoeveelheid hetzelfde is ook al verandert de vorm.
4 belangrijkste rekenvoorwaarden:
1. Begrip van conservatie, hoeveelheid hetzelfde blijft ondanks verandering van vorm.
2. Correspondentie, kunnen leggen van één-op-één-relaties. Belangrijk bij synchroon
tellen.
3. Classificatie, maken van groepen op basis van een of meer gemeenschappelijke
kenmerken.
4. Seriatie, aanbrengen van een volgorde (veel-meer-meest).
Hoofdstuk 2.1
Hoofdstuk 2.2
Elementair getalbegrip = Het verkennen van verschillende betekenissen en functies van
getallen en verkennen van opbouw van getallen.
Betekenisvolle situatie, kinderen bezig met verkennen van getallen en getal relaties.
Wiskundige elementen = Getallen, meten, ruimte en tijd.
, Wiskundige wereldoriëntatie = Leren van reken-wiskundige begrippen en vergroten van
handelingsmogelijkheden van kinderen.
Rijke leeromgeving = Uitnodigend om op onderzoek te gaan.
Zone van naaste ontwikkeling = Aansluiten bij het gene wat de leerling zonder begeleiding
nog net niet kan doen, maar met begeleiding al wel.
Eén-één-relatie = Gaat om een één-op-één-koppeling (voor elk potje is een dekseltje).
Hoeveelheden herkennen, met jonge leeftijd herkennen kinderen al hoeveelheden en
gebruiken telwoorden hiervoor. Rond 2de levensjaar worden kinderen hier bewust van.
Kleuters herkennen direct kleine hoeveelheden = Subiteren (direct/onmiddellijk).
Akoestisch tellen = Telrij hardop wordt opgezegd (versje).
Asynchroon tellen = Aanwijzen en hardop tellen gaan nog niet gelijk (niet synchroon,
nummering wordt soms overgeslagen).
Synchroon tellen = Tegelijkertijd voorwerp aanwijzen en juiste telwoord noemen.
Resultatief tellen = Kunnen synchroon tellen en het resultaat aangeven.
Als de kinderen acht blokken geteld hebben, weten ze dat het laatste telwoord het aantal
blokken zijn. Hoeft niet geordend te zijn
Kind kan resultatief tellen als:
- Telrij in juiste volgorde opzegt.
- Eén-op-één-relatie correcte telwoorden voor gebruikt.
- Begrijpt het laatstgenoemde getal een aantal geleden voorwerpen.
Telgetal = Ordinaalgetal.
Hoeveelheidsgetal = Kardinaalgetal.
Ordinaalgetal = Rangorde, zoveelste.
Kardinaalgetal = Hoeveelheid.
Doortellen = Vanaf gekende hoeveelheid verder tellen met onzichtbare hoeveelheden.
Context gebonden tellen = Betekenisvol tellen (aantal kaarsjes op een taart).
Object gebonden tellen = Tellen van dingen zonder specifieke betekenis.
Formeel tellen = Abstracte vorm van tellen, kid kan tellen los van context of objecten flexibel
kan tellen.
Rekenvoorwaarden = Alle aspecten van ontluikende gecijferdheid. Resultatief en verkort
tellen zijn de belangrijkste.
Conservatie = Inzien dat een hoeveelheid hetzelfde is ook al verandert de vorm.
4 belangrijkste rekenvoorwaarden:
1. Begrip van conservatie, hoeveelheid hetzelfde blijft ondanks verandering van vorm.
2. Correspondentie, kunnen leggen van één-op-één-relaties. Belangrijk bij synchroon
tellen.
3. Classificatie, maken van groepen op basis van een of meer gemeenschappelijke
kenmerken.
4. Seriatie, aanbrengen van een volgorde (veel-meer-meest).