1.1 Internationale handel en ontwikkelingen in de wereldeconomie.
Internationale handel: uitwisseling van goederen en diensten die nationale grenzen overschrijden (invoer en
uitvoer). Rationeel en doelmatig handelende mensen die onbegrensde behoeften willen bevredigen met
schaarse, aanwezige middelen vormen het uitgangspunt hierbij. Sommige landen produceren goedkoper dan
andere -> industrieën verdwijnen en verplaatsen -> absolute kostenverschillen bij productie vergelijkbare
goederen in verschillende landen. Sprake van comperatieve kostenverschillen als er tussen twee landen
verschil is in verhouding van kosten van het ene product ten opzichte van kosten van ander product -> land
produceert product waarvan kosten in verhouding of in vergelijking tot ander product het laagst zijn. Factoren
comperatieve kostenverschillen:
Verschil in productiefactoren tussen landen. Factor arbeid ruimer vertegenwoordigt dan factor
kapitaal -> arbeidsintensieve productie.
Niveau van ontwikkeling land. Hoog ontwikkelingspeil -> betere infrastructuur en kwalitatief
hoogwaardige arbeidskrachten.
Geografische ligging (logistiek, productiekeuze, vestigingsbeleid).
Invloed virtualisering economie. Toepassing ICT invloed op ontwikkeling regio of land.
Kunstmatige voordelen (voordelen door overheidsbeleid: subsidies, maatregelen).
Comperatieve kostenverschillen zijn dus drivers internationale handel. Land produceert product met het
grootste voordeel. Voorbeeld: kosten Italië zijn 3 voor deeg en 30 voor fietsen, kosten Nederland zijn 9 voor
deeg en 40 voor fietsen -> Italië produceert deeg 66,7% goedkoper en fietsen 25% goedkoper -> Italië
produceert deeg.
Porters Diamond: model dat verschillen in concurrentiekracht tussen landen analyseert. Concurrentiekracht
bepaalt door 4 determinanten:
Factorvoordelen: basisfactoren (grondstoffen, klimaat, ligging, arbeidskrachten) en meer ontwikkelde
factoren (telecommunicatie, ICT-toepassingen, opleidingsniveau).
Aard van nationale vraag. Nationale vraag bestaat uit samenstelling binnenlandse vraag, omvang
groeipatroon binnenlandse vraag en overdrachtsmechanismen.
Aard van concurrentie: aantal concurrenten, mate van concurrentie en institutioneel kader
(managementsysteem, trainingsvormen, type relaties).
Netwerk van met elkaar verbonden sectoren.
Porter ontwikkelde ook clustertheorie. Cluster (industrieel district): geografische locatie of regio waarin groep
ondernemingen en andere instanties binnen bepaald vakgebied of wetenschap bij elkaar in de buurt gevestigd
zijn (Bollenstreek). Alpengebied kent sterke groei. Dit komt doordat deze steden ver van concurrerende centra
liggen en centrale plaats in Europa innemen -> dubbel aantrekkelijk (goed bereikbaar en relatief goedkoop).
Nieuwe centra ontwikkelen zich tot technopools: kernen van wetenschap en techniek.
1.2 Exporteren en de Nederlandse exportsituatie nader gedefinieerd.
Nederland is het tweede exportland in de Europese Unie. Ongeveer de helft van de uitvoer is wederuitvoer
(lagere waarde voor Nederland dan uitvoer Nederlands product). De Nederlandse welvaart wordt voor
belangrijk deel gedragen door export. Economisch herstel begint in Nederland meestal met toename van
export. Voor Nederlandse export zijn Europese markt, ontwikkelingen op terrein Europese eenwording en
stabiliteit Eurozone erg belangrijk.
Vanwege de plaats van Nederland in de internationale handel wordt Nederland ook wel exportland of
handelsland genoemd. Export bestaat uit:
Export: uitvoer van in het land gemaakt producten (in Nederland geproduceerde goederen die door
Nederlandse ingezetene in buitenland worden verkocht).
Wederinvoer (herimport): invoer van eerder uitgevoerde producten die in buitenland bewerkt zijn
(metaalproducten).
Wederuitvoer (herexport): uitvoer van ingevoerde en hier bewerkte goederen met meestal weinig
toegevoegde waarde (bloemen).
Doorvoer: verder vervoeren van goederen die fysiek naar Nederland komen en vrij worden
verhandeld, maar eigendom blijven van buitenland (containervervoer).