Methoden deel 1 overzicht
H1 Inleiding (p1-28)
Niet-wetenschappelijke methoden om kennis te vergaren
1. Vasthoudendheid (tenacity)
2. Intuïtie
3. Autoriteit => geloof
4. Rationalisme
5. Empirie
De stappen van de wetenschappelijke methode
1. Observatie
2. Hypothese(s)
3. Predicties
4. Evalueren
5. Hypothese ondersteunen/weerleggen/herspecifiëren
Belangrijke principes van de wetenschappelijke methode
1. Empirisch (gestructureerd & systematisch)
2. Openbaar (replicatie, verifieerbaar, peer review)
3. Objectief (geen biases, blinde procedures)
Pseudowetenschap
1. Empirische evidentie ontbreekt
2. Geen toetsbare / weerlegbare hypotheses (evidentie tegen theorie wordt genegeerd)
3. Gebaseerd op subjectief bewijs
4. Stagneert, blijft onveranderd door de jaren heen
5. Niet gegrond uit vorig onderzoek
Empirische cyclus
1. Interessante onderzoeksvraag (+ research)
2. Hypothese
3. Hoe variabelen definiëren/meten (+ predicties)
4. Participanten
5. Onderzoeksstrategie
6. Onderzoeksdesign
7. Dataverzameling
8. Evalueer de data
9. Rapporteer
10. Verfijn of herformuleer
H2 Hypothesen formuleren (p45-48)
, Wat is een goede hypothese?
1. Logisch
2. Toetsbaar
3. Weerlegbaar / falsifieerbaar
4. Positief
H3 Variabelen definiëren en meten (pp. 51-80)
Validiteit
1. Indruksvaliditeit (face validity)
2. Concurrente validiteit
3. Predictieve validiteit
4. Construct validiteit
5. Convergente en divergente validiteit
Betrouwbaarheid – fouten kunnen uit verschillende bronnen komen
1. Proefleider
2. Omgeving
3. Participant
Types betrouwbaarheid
1. Test-hertest betrouwbaarheid (parallel-forms reliability)
2. Interbeoordelaarsovereenstemmig
3. Interne consistentie (split-half betrouwbaarheid)
Meetschalen
1. Nominaal
2. Ordinaal
3. Interval (verhouding van verschil!)
4. Ratio (verhouding!)
Meetmodaliteiten -> extern gedrag & Voor- en nadelen!
1. Zelfrapportage (+ individu expert over zichzelf, - soc wenselijk/invloed/subjectief)
2. Fysiologie (+ objectief, - apparatuur/meten versch constructen/artificiële context)
3. Gedragsmaten (+ breed/veel mog, - mss tijdelijk/situationeel/meer gedragsmaten combi)
Andere aspecten van meten
1. Multipele metingen (+ hogere validiteit, - statistische analyse complex/elkaar tegenspreken)
2. Sensitiviteit (range effecten, pilootstudie)
3. Artefacten
3.1 Proefleider bias
3.2 Vraagkarakteristieken en participant reactiviteit
a) Good subject rol c) Apprehensive subject rol
b) Negative subject rol d) Faithful subject rol!
H1 Inleiding (p1-28)
Niet-wetenschappelijke methoden om kennis te vergaren
1. Vasthoudendheid (tenacity)
2. Intuïtie
3. Autoriteit => geloof
4. Rationalisme
5. Empirie
De stappen van de wetenschappelijke methode
1. Observatie
2. Hypothese(s)
3. Predicties
4. Evalueren
5. Hypothese ondersteunen/weerleggen/herspecifiëren
Belangrijke principes van de wetenschappelijke methode
1. Empirisch (gestructureerd & systematisch)
2. Openbaar (replicatie, verifieerbaar, peer review)
3. Objectief (geen biases, blinde procedures)
Pseudowetenschap
1. Empirische evidentie ontbreekt
2. Geen toetsbare / weerlegbare hypotheses (evidentie tegen theorie wordt genegeerd)
3. Gebaseerd op subjectief bewijs
4. Stagneert, blijft onveranderd door de jaren heen
5. Niet gegrond uit vorig onderzoek
Empirische cyclus
1. Interessante onderzoeksvraag (+ research)
2. Hypothese
3. Hoe variabelen definiëren/meten (+ predicties)
4. Participanten
5. Onderzoeksstrategie
6. Onderzoeksdesign
7. Dataverzameling
8. Evalueer de data
9. Rapporteer
10. Verfijn of herformuleer
H2 Hypothesen formuleren (p45-48)
, Wat is een goede hypothese?
1. Logisch
2. Toetsbaar
3. Weerlegbaar / falsifieerbaar
4. Positief
H3 Variabelen definiëren en meten (pp. 51-80)
Validiteit
1. Indruksvaliditeit (face validity)
2. Concurrente validiteit
3. Predictieve validiteit
4. Construct validiteit
5. Convergente en divergente validiteit
Betrouwbaarheid – fouten kunnen uit verschillende bronnen komen
1. Proefleider
2. Omgeving
3. Participant
Types betrouwbaarheid
1. Test-hertest betrouwbaarheid (parallel-forms reliability)
2. Interbeoordelaarsovereenstemmig
3. Interne consistentie (split-half betrouwbaarheid)
Meetschalen
1. Nominaal
2. Ordinaal
3. Interval (verhouding van verschil!)
4. Ratio (verhouding!)
Meetmodaliteiten -> extern gedrag & Voor- en nadelen!
1. Zelfrapportage (+ individu expert over zichzelf, - soc wenselijk/invloed/subjectief)
2. Fysiologie (+ objectief, - apparatuur/meten versch constructen/artificiële context)
3. Gedragsmaten (+ breed/veel mog, - mss tijdelijk/situationeel/meer gedragsmaten combi)
Andere aspecten van meten
1. Multipele metingen (+ hogere validiteit, - statistische analyse complex/elkaar tegenspreken)
2. Sensitiviteit (range effecten, pilootstudie)
3. Artefacten
3.1 Proefleider bias
3.2 Vraagkarakteristieken en participant reactiviteit
a) Good subject rol c) Apprehensive subject rol
b) Negative subject rol d) Faithful subject rol!