Voortplanting & ontwikkeling
1 Primaire versus secundaire
1.1 Primaire geslachtskenmerken
Primaire geslachtskenmerken -> al voor de geboorte aanwezig
Mannelijke primaire geslachtskenmerken Vrouwelijke primaire geslachtskenmerken
Teelballen (testes) Eierstokken (ovaria)
Bijballen Eileiders (tubae)
Balzak (scrotum) Baarmoeder (uterus)
Zaadleiders Schede (vagina)
Prostaat Schaamlippen
Penis
Mannelijke & vrouwelijke geslachtskenmerken -> embryonaal uit éénzelfde basispatroon ontstaan
t.e.m. 6e zwangerschapsweek -> alle embryo’s hebben ongedifferentieerde geslachtsklieren (daaruit
zullen oftewel testes oftewel ovaria ontwikkelen)
=> indifferente periode = zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen in aanleg
XY-embryo groeit uit tot jongen
XX-embryo groeit uit tot meisje
,Y-chromosoom verantwoordelijk voor geslachtsdifferentiatie -> op Y-chromosoom bevindt zich een
gen dat codeert voor de TDF-factor (testesdeterminerende factor), door dat te activeren,
ontwikkelen er teelballen en geen eierstokken.
Verdere verloop van differentiatie tot man/vrouw hoofdzakelijk bepaald door geslachtshormonen
geproduceerd door testes/ovaria.
Bij XX-embryo -> door gebrek aan testosteron aanleg mannelijk voortplantingsstelsel verdwijnen en
zullen alle andere organen van het vrouwelijke voortplantingsstelsel gevormd worden.
Het omgekeerde gebeurd bij XY-embryo -> door productie van testosteron zullen mannelijke
voortplantingsorganen tot ontwikkeling komen.
1.2 Secundaire geslachtskenmerken
Komen pas vanaf de puberteit tot uiting:
→ Bij jongens door verhoogde testosteronproductie
→ Bij meisjes door oestrogeentoename
Mannelijke secundaire geslachtskenmerken Vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken
Beharing op aangezicht en rest van het lichaam Beharing onder oksels en rond de schaamstreek
Skelet en skeletspieren worden sterker Rondere lichaamsvormen door vorming van
Bredere schouders onderhuids vet
Stemverlaging Breder bekken
Vergroting van de penis en de balzak Volumetoename van de borsten
Zaadlozing Menstruatiecyclus
2 Het vrouwelijk stelsel
Organen v/h vrouwelijk voortplantingsstelsel liggen grotendeels inwendig
2.1 De eierstokken (ovaria)
→ Produceren eicellen + vrouwelijke geslachtshormonen
→ Zijn geslachtsklieren of gonaden
→ Boonvormig, +/- 2,5cm
→ Liggen onderaan in buikholte en ingebed in bindweefsel
, → Zijn met een aantal ligamenten verbonden aan omliggende organen (bvb buikwand en
baarmoeder) -> eierstokken worden zo op hun plaats gehouden
→ Op doorsnede: merg en schors
> Merg: rijk aan bloedvaten, naar de schors toe vertakken tot bij follikels; rijke
bloedvoorziening nodig voor aanvoer van hormonen -> follikelrijping op gang
brengen + afvoer vrouwelijke geslachtshormonen
Follikel = blaasje met onrijpe eicel, omgeven door één of meer lagen cellen, follikelcellen -> voeden +
beschermen eicel. Follikelcellen produceren vrouwelijke geslachtshormonen. Vanaf puberteit zal
minstens één follikel volledig rijpen, met eisprong/ovulatie tot gevolg.
2.2 Eileiders (tubae)
→ +/- 10cm
→ Transporteren eicel van eierstok tot in baarmoeder
→ Vrije uiteinde eileider in open contact met buikholte via een trechter met franjeachtige
uitstulpingen
1 Primaire versus secundaire
1.1 Primaire geslachtskenmerken
Primaire geslachtskenmerken -> al voor de geboorte aanwezig
Mannelijke primaire geslachtskenmerken Vrouwelijke primaire geslachtskenmerken
Teelballen (testes) Eierstokken (ovaria)
Bijballen Eileiders (tubae)
Balzak (scrotum) Baarmoeder (uterus)
Zaadleiders Schede (vagina)
Prostaat Schaamlippen
Penis
Mannelijke & vrouwelijke geslachtskenmerken -> embryonaal uit éénzelfde basispatroon ontstaan
t.e.m. 6e zwangerschapsweek -> alle embryo’s hebben ongedifferentieerde geslachtsklieren (daaruit
zullen oftewel testes oftewel ovaria ontwikkelen)
=> indifferente periode = zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen in aanleg
XY-embryo groeit uit tot jongen
XX-embryo groeit uit tot meisje
,Y-chromosoom verantwoordelijk voor geslachtsdifferentiatie -> op Y-chromosoom bevindt zich een
gen dat codeert voor de TDF-factor (testesdeterminerende factor), door dat te activeren,
ontwikkelen er teelballen en geen eierstokken.
Verdere verloop van differentiatie tot man/vrouw hoofdzakelijk bepaald door geslachtshormonen
geproduceerd door testes/ovaria.
Bij XX-embryo -> door gebrek aan testosteron aanleg mannelijk voortplantingsstelsel verdwijnen en
zullen alle andere organen van het vrouwelijke voortplantingsstelsel gevormd worden.
Het omgekeerde gebeurd bij XY-embryo -> door productie van testosteron zullen mannelijke
voortplantingsorganen tot ontwikkeling komen.
1.2 Secundaire geslachtskenmerken
Komen pas vanaf de puberteit tot uiting:
→ Bij jongens door verhoogde testosteronproductie
→ Bij meisjes door oestrogeentoename
Mannelijke secundaire geslachtskenmerken Vrouwelijke secundaire geslachtskenmerken
Beharing op aangezicht en rest van het lichaam Beharing onder oksels en rond de schaamstreek
Skelet en skeletspieren worden sterker Rondere lichaamsvormen door vorming van
Bredere schouders onderhuids vet
Stemverlaging Breder bekken
Vergroting van de penis en de balzak Volumetoename van de borsten
Zaadlozing Menstruatiecyclus
2 Het vrouwelijk stelsel
Organen v/h vrouwelijk voortplantingsstelsel liggen grotendeels inwendig
2.1 De eierstokken (ovaria)
→ Produceren eicellen + vrouwelijke geslachtshormonen
→ Zijn geslachtsklieren of gonaden
→ Boonvormig, +/- 2,5cm
→ Liggen onderaan in buikholte en ingebed in bindweefsel
, → Zijn met een aantal ligamenten verbonden aan omliggende organen (bvb buikwand en
baarmoeder) -> eierstokken worden zo op hun plaats gehouden
→ Op doorsnede: merg en schors
> Merg: rijk aan bloedvaten, naar de schors toe vertakken tot bij follikels; rijke
bloedvoorziening nodig voor aanvoer van hormonen -> follikelrijping op gang
brengen + afvoer vrouwelijke geslachtshormonen
Follikel = blaasje met onrijpe eicel, omgeven door één of meer lagen cellen, follikelcellen -> voeden +
beschermen eicel. Follikelcellen produceren vrouwelijke geslachtshormonen. Vanaf puberteit zal
minstens één follikel volledig rijpen, met eisprong/ovulatie tot gevolg.
2.2 Eileiders (tubae)
→ +/- 10cm
→ Transporteren eicel van eierstok tot in baarmoeder
→ Vrije uiteinde eileider in open contact met buikholte via een trechter met franjeachtige
uitstulpingen