INLEIDING
Presynaptisch
Synaps
Postsynaptisch
Blaasjes met neurotransmitters (adrenaline Blaasjes met NT migreren naar het uiteinde van Blaasjes met NT barsten open en NT komen vrij
en noradrenaline voor sympathicus) de zenuwcel in de synaptische spleet
SYMPATICUS PARASYMPATICUS
Presynaptisch
Synaps
Postsynaptisch
Biologisch effect Biologisch effect
NT binden aan de receptoren er zal iets gebeuren = biologisch effect
Soorten receptoren:
4 soorten adrenerge receptoren (= receptoren van het sympathisch zenuwstelsel)
α-receptoren
α1-receptoren: vooral in de bloedvaten
α2-receptoren
β-receptoren
β1-receptoren: vooral aanwezig in het hart
β2-receptoren: vooral aanwezig in de longen
2 soorten cholinerge receptoren (= receptoren van het sympathisch zenuwstelsel)
Muscarine receptoren
Nicotine receptoren
Agonisten vs. antagonisten
Definitie
Agonist = mimeticum
Een stof bindt en er is een biologisch effect (slot-sleutel)
Antagonist = lyticum = blokker
Een stof bindt, maar er is geen biologisch effect maar de receptor is wel “verstopt”