Biologie H5 Erfelijkheid en evolutie – sv par 4 t/m 7:
> Dominant(e allel) = de baas; komt altijd tot uiting -> HOOFDLETTER ( B )
> recessief(e allel) = komt alleen tot uiting als er geen dominante allel aanwezig is -> kleine letter ( b )
-> t allel voor een lichte huid is recessief ten opzichte van het allel voor een donkere huid
> Homozygoot = lichaamscel bevat 2 gelijke allelen ( BB)
-> homozygoot dominant = lichaamscel bevat 2 gelijke dominante allelen
> Heterozygoot = lichaamscel bevat 2 ongelijke allelen (Bb)
-> heterozygoot recessief = lichaamscel bevat 2 ongelijke recessieve allelen
> aanpak erfelijkheidsvraagstukken:
1. maak een schets (markeer belangrijke info in tekst)
2. geef de erfelijke eigenschappen een letter ( bv. B/b)
3. bepaal wat dominant en recessief is
4. bepaal of de eigenschap geslachtsgebonden of autosomaal is
-> geslachtsgebonden: - recessief -> alle zonen van homozygoot/recessieve moeder t zelfde
fenotype hebben als moeder
- dominant -> alle dochters van dominante vader t zelfde fenotype
hebben als hun vader
-> zo niet^, dan autosomaal!
5. bepaal t genotype en fenotype van de ouders
6. bepaal de mogelijke gameten van de ouders
7. bepaal t genotype en fenotype van de kinderen
> P (parents) = ouders
> F1 (filli) = uit P-generatie ontstaan nakomelingen
> F2 (filli) = uit F1 ontstaan nakomelingen
> Monohybride kruisingen:
-> kijken naar de overerving van 1 erfelijke eigenschap van ouders naar kind
> erfelijkheidsleer = kansberekenen
Vb. pa: Hh ma: Hh
H h
H HH Hh
H Hh hh
Genotype: Fenotype:
-> 50% kans op Hh -> 75% kans op H
-> 25% kans op HH -> 25% kans op h
-> 25% kans op hh
> lichaamscel = diploïde cellen
-> chromosomen komen in paren voor
-> N = aantal chromosomen (N= 46)
-> 2N – chromosomen in paren
-> mitose = gewone celdeling
> Gameten = haploïde cellen
-> chromosomen komen enkelvoudig voor
-> meiose = ingewikkelde delingsproces
> Dominant(e allel) = de baas; komt altijd tot uiting -> HOOFDLETTER ( B )
> recessief(e allel) = komt alleen tot uiting als er geen dominante allel aanwezig is -> kleine letter ( b )
-> t allel voor een lichte huid is recessief ten opzichte van het allel voor een donkere huid
> Homozygoot = lichaamscel bevat 2 gelijke allelen ( BB)
-> homozygoot dominant = lichaamscel bevat 2 gelijke dominante allelen
> Heterozygoot = lichaamscel bevat 2 ongelijke allelen (Bb)
-> heterozygoot recessief = lichaamscel bevat 2 ongelijke recessieve allelen
> aanpak erfelijkheidsvraagstukken:
1. maak een schets (markeer belangrijke info in tekst)
2. geef de erfelijke eigenschappen een letter ( bv. B/b)
3. bepaal wat dominant en recessief is
4. bepaal of de eigenschap geslachtsgebonden of autosomaal is
-> geslachtsgebonden: - recessief -> alle zonen van homozygoot/recessieve moeder t zelfde
fenotype hebben als moeder
- dominant -> alle dochters van dominante vader t zelfde fenotype
hebben als hun vader
-> zo niet^, dan autosomaal!
5. bepaal t genotype en fenotype van de ouders
6. bepaal de mogelijke gameten van de ouders
7. bepaal t genotype en fenotype van de kinderen
> P (parents) = ouders
> F1 (filli) = uit P-generatie ontstaan nakomelingen
> F2 (filli) = uit F1 ontstaan nakomelingen
> Monohybride kruisingen:
-> kijken naar de overerving van 1 erfelijke eigenschap van ouders naar kind
> erfelijkheidsleer = kansberekenen
Vb. pa: Hh ma: Hh
H h
H HH Hh
H Hh hh
Genotype: Fenotype:
-> 50% kans op Hh -> 75% kans op H
-> 25% kans op HH -> 25% kans op h
-> 25% kans op hh
> lichaamscel = diploïde cellen
-> chromosomen komen in paren voor
-> N = aantal chromosomen (N= 46)
-> 2N – chromosomen in paren
-> mitose = gewone celdeling
> Gameten = haploïde cellen
-> chromosomen komen enkelvoudig voor
-> meiose = ingewikkelde delingsproces