Oefententamen TBO
1. ‘Betekenisvolheid’ betekent dat andere mensen en dingen om mij heen zich voordoen in hun
‘om te’ karakter.
2. ‘Dansen’ kan volgens Gordijn niet in je eentje.
3. ‘Kale’ bewegingshandelingen bestaan niet: bewegingshandelingen vinden altijd plaats in een
bepaalde context.
4. ‘Voldoende ruimte laten voor verschillen in opvattingen over ons vak’ is een belangrijk
uitgangspunt voor het beschrijven en ontwikkelen van constituerende kenmerken voor
bewegingsonderwijs.
5. ‘Bewegen is zich bewegen’ is een uitspraak die goed past bij een relationeel
bewegingsconcept.
6. Als 2 tegenspelers in een partijtje tennis beiden het specifieke spelprobleem van ‘over &
weer in plaatsen’ proberen aan te gaan en op te lossen, dan nemen ze beiden deel vanuit
eenzelfde perspectief.
7. Beter leren concentreren tijdens een bewegingsactiviteit, is een voorbeeld van een
vakimmanente doelstelling.
8. Bij de circulaire interventiestrategie is de cirkel rond, als de leerling de lichaamsbeweging
(weer)goed kan uitvoeren.
9. Bij de circulaire interventiestrategie is de hoofdvraag: Wat is de kern van de beoogde/
oorspronkelijke bewegingshandeling?
10. Bij de herbezinning in de jaren ’70 wordt de bewegingsculturele werkelijkheid als
vertrekpunt genomen.
11. Bij een relationele mensvisie gaan we ervan uit dat de mens door het bewegen een
onlosmakelijke verbondenheid met de wereld krijgt.
12. Bij het ontwerpen van een BOLS gaat de leerkracht uit van een bepaald betekenisgebied
(bewegingsgebied/bewegingsthema) en betrekt dit op een specifieke groep leerlingen door
middel van de criteria oproepbaarheid en uitbouwbaarheid.
13. Constituerende kenmerken zijn wettelijk vastgelegde kaders voor het vak
bewegingsonderwijs.
14. De aanduiding voor ons vak is een willekeurige keuze.
15. De auteur van de tekst ‘Conceptuele analyse van bewegingsonderwijs’ verwijt de
vakvereniging KVLO impliciet dat zij ten aanzien van de naamgeving van ons vak niet
progressief genoeg is.
16. De Calo kiest voor de aanduiding ‘bewegingsonderwijs’, vanwege de kernaanwijzing van
Gordijn en omdat de term ‘lichamelijke opvoeding’ wijsgerig‐antropologisch niet houdbaar is.
17. De circulaire interventiestrategie kan ook agogisch worden gebruikt bij het verwerven van
nieuwe handelingen, wanneer deze niet ineens in hun ‘totale omvang’ aangeboden of
‘opgepakt’ kunnen worden.
18. De heroriëntatie op de Calo in de jaren ‘70/’80 leidde tot de volgende vernieuwingen in de
didactiek:
a) Het aanwijzen van de activiteitsgebieden
b) een ordening in grondvormen van bewegen
c) het duidingskader zinsamenhangen (deelnameperspectieven).
19. De in de Calo geformuleerde betekenisgebieden zijn tot stand gekomen door een structurele
analyse van de aangewezen activiteitsgebieden uit de bewegingscultuur.
20. De indeling T‐S‐D is volgens Gordijn categorisch, dit wil zeggen, dat de overgang van de ene
naar de andere modaliteit altijd geleidelijk verloopt.
21. De kritiek van Van der Palen op sportverenigingen is dat ze te weinig pedagogisch‐
didactische kennis hebben om jonge deelnemers goed te begeleiden.
1. ‘Betekenisvolheid’ betekent dat andere mensen en dingen om mij heen zich voordoen in hun
‘om te’ karakter.
2. ‘Dansen’ kan volgens Gordijn niet in je eentje.
3. ‘Kale’ bewegingshandelingen bestaan niet: bewegingshandelingen vinden altijd plaats in een
bepaalde context.
4. ‘Voldoende ruimte laten voor verschillen in opvattingen over ons vak’ is een belangrijk
uitgangspunt voor het beschrijven en ontwikkelen van constituerende kenmerken voor
bewegingsonderwijs.
5. ‘Bewegen is zich bewegen’ is een uitspraak die goed past bij een relationeel
bewegingsconcept.
6. Als 2 tegenspelers in een partijtje tennis beiden het specifieke spelprobleem van ‘over &
weer in plaatsen’ proberen aan te gaan en op te lossen, dan nemen ze beiden deel vanuit
eenzelfde perspectief.
7. Beter leren concentreren tijdens een bewegingsactiviteit, is een voorbeeld van een
vakimmanente doelstelling.
8. Bij de circulaire interventiestrategie is de cirkel rond, als de leerling de lichaamsbeweging
(weer)goed kan uitvoeren.
9. Bij de circulaire interventiestrategie is de hoofdvraag: Wat is de kern van de beoogde/
oorspronkelijke bewegingshandeling?
10. Bij de herbezinning in de jaren ’70 wordt de bewegingsculturele werkelijkheid als
vertrekpunt genomen.
11. Bij een relationele mensvisie gaan we ervan uit dat de mens door het bewegen een
onlosmakelijke verbondenheid met de wereld krijgt.
12. Bij het ontwerpen van een BOLS gaat de leerkracht uit van een bepaald betekenisgebied
(bewegingsgebied/bewegingsthema) en betrekt dit op een specifieke groep leerlingen door
middel van de criteria oproepbaarheid en uitbouwbaarheid.
13. Constituerende kenmerken zijn wettelijk vastgelegde kaders voor het vak
bewegingsonderwijs.
14. De aanduiding voor ons vak is een willekeurige keuze.
15. De auteur van de tekst ‘Conceptuele analyse van bewegingsonderwijs’ verwijt de
vakvereniging KVLO impliciet dat zij ten aanzien van de naamgeving van ons vak niet
progressief genoeg is.
16. De Calo kiest voor de aanduiding ‘bewegingsonderwijs’, vanwege de kernaanwijzing van
Gordijn en omdat de term ‘lichamelijke opvoeding’ wijsgerig‐antropologisch niet houdbaar is.
17. De circulaire interventiestrategie kan ook agogisch worden gebruikt bij het verwerven van
nieuwe handelingen, wanneer deze niet ineens in hun ‘totale omvang’ aangeboden of
‘opgepakt’ kunnen worden.
18. De heroriëntatie op de Calo in de jaren ‘70/’80 leidde tot de volgende vernieuwingen in de
didactiek:
a) Het aanwijzen van de activiteitsgebieden
b) een ordening in grondvormen van bewegen
c) het duidingskader zinsamenhangen (deelnameperspectieven).
19. De in de Calo geformuleerde betekenisgebieden zijn tot stand gekomen door een structurele
analyse van de aangewezen activiteitsgebieden uit de bewegingscultuur.
20. De indeling T‐S‐D is volgens Gordijn categorisch, dit wil zeggen, dat de overgang van de ene
naar de andere modaliteit altijd geleidelijk verloopt.
21. De kritiek van Van der Palen op sportverenigingen is dat ze te weinig pedagogisch‐
didactische kennis hebben om jonge deelnemers goed te begeleiden.
