Tijd van regenten en vorsten; Nieuwe geschiedenis: 1600 – 1700
6.1 De Gouden Eeuw
De Gouden Eeuw was een periode van grote welvaart, vooral in Holland; in dit tijdvak ontwikkelde zich het
handelskapitalisme, waarbij het bezit van geld een grote rol ging spelen in de maatschappij.
De economie kwam in deze tijd tot grote bloei en daardoor maakten ook de schilderkunst, architectuur en
wetenschap belangrijke ontwikkelingen door.
6.1.1 Economische bloei
Holland beleefde een Gouden Eeuw in een tijd dat er nog steeds oorlog werd gevoerd tegen Spanje; in Holland werd
echter na 1575 niet meer gevochten, zodat de economie zich verder kon ontwikkelen.
De andere provincies profiteerden hier veel minder van, in hun gebied werd vaak nog wel gevochten;
bovendien lagen ze minder gunstig voor de handel en scheepvaart.
Holland was een dichtbevolkt gebied met veel steden die welvarend waren geworden door hun handel met de
landen rond de Oostzee; de Oostzeehandel in vis, hout en graan bleef ook tijdens de Gouden Eeuw voor de meeste inkomsten zorgen.
Vervolgens versterkten allerlei nieuwe ontwikkelingen de Hollandse handelspositie:
Antwerpen de grootste havenstad van de Zuidelijke Nederlanden, was door de Spanjaarden veroverd; de
republiek sloot vervolgens de toegangsweg naar Antwerpen, de rivier de Schelde af.
Veel kooplieden, ambachtslieden en kunstenaars verlieten Antwerpen en trokken naar de Hollandse steden; Amsterdam kon zo,
door de afsluiting van de Schelde, het belangrijkste handelscentrum worden.
De Hollanders gebruikten voor de belangrijke Oostzeehandel een efficiënt schip, de fluit; deze konden met
een kleine bemanning een grote lading vervoeren.
Er was een uitstekende infrastructuur: via de rivieren konden de goederen gemakkelijk verder vervoerd
worden; in Holland werd zelfs een uitgebreid net van trekvaarten gegraven die gebruikt werden voor het vervoer tussen steden
Een trekschuit werd door een paard getrokken met een snelheid van ongeveer 5 km/h
Via een vaste dienstregeling kon men zich op comfortabele wijze verplaatsen.
Op grote schaal werden windmolens gebruikt om de aangevoerde goederen verder te bewerken.
De Zaanstreek, ten noordwesten van Amsterdam, werd een soort industriegebied, waar honderden windmolens allerlei
grondstoffen verzaagden of vermaalden tot gebruiksproducten.
In het stadhuis van Amsterdam was sinds 1609 een wisselbank gevestigd; werkte ongeveer als onze tegenwoordige
bankgirorekening, waarbij het stadsbestuur van Amsterdam garant stond.
Dankzij de wisselbank was Amsterdam in de Gouden Eeuw het financiële centrum van de wereldhandel.
De economische bloei trok tienduizenden immigranten aan, die zich in de Hollandse steden vestigden.
Er kwamen vooral veel protestantse vluchtelingen uit Frankrijk (de hugenoten) en de Zuidelijke Nederlanden naar
Holland; Er kwamen ook vervolgde Joden uit Portugal en later uit delen van het Duitse Rijk.
Sommige immigranten, vooral die uit Portugal en de Zuidelijke Nederlanden, waren kooplieden die in Holland
zorgden voor nieuwe handelscontacten.
De meeste immigranten waren echter op zoek naar werk en vormden een reservoir aan goedkope
arbeidskrachten, soldaten en scheepslieden (helft uit immigranten).
Mensen die geen werk hadden, door ouderdom of invaliditeit, leefden vaak in armoede; voor hen werden echter wel
liefdadigheidsinstellingen opgericht door kerk- of stadsbesturen.
Bijna elke stad had een oude mannen- en vrouwenhuis; verder waren er weeshuizen voor ouderloze kinderen en gasthuizen voor
de zieken.
In Amsterdam werden bedelaars en zwervers opgesloten in het spin- of rasphuis; zij moesten onder dwang werken, zo hoopte men
deze mensen orde en regelmaat bij te brengen, zodat ze na vrijlating nuttig werk konden doen.
De kustprovincies Zeeland, Friesland en Groningen profiteerden ook van de toegenomen welvaart; op het platteland
in het oosten en zuiden merkte men echter weinig van de welvaart en was er geen sprake van een Gouden Eeuw.
, 6.1.2 Bloei van architectuur, kunst en wetenschap
Het meeste geld werd tijdens de Gouden Eeuw verdiend door kooplieden; zij lieten prachtige herenhuizen (trap- hals,
lijst- en klokgevels) bouwen langs de grachten van de Hollandse steden, daarnaast ook stadhuis van Amsterdam.
In de zomer verlieten de welgestelde families de stad en trokken naar hun buitenhuizen langs de rivieren
als de Amstel en de Vecht.
Een belangrijke reden om de stad ’s zomers te verlaten, waren de stinkende grachten; er was in de
17e eeuw geen riolering, waardoor alle grachtenpanden hun afvalwater op de gracht moesten lozen.
Wand- en plafondschilderingen en schilderijen speelden een grote rol in de koopmanshuizen; in deze tijd volop werk
voor schilders met talent: Frans Hals, Johannes Vermeer en Jan Steen.
Rembrandt: Nachtwacht; een schilderij waarop burgers van de Amsterdamse schutterij werden afgebeeld.
De schutterij diende om de stadswallen te verdedigen en trad ook op als er onrust was in de stad.
Er was in deze tijd ook geld beschikbaar voor allerlei wetenschappelijk onderzoek, waardoor nieuwe ontdekkingen
en uitvinden werden gedaan; kaarten, globes en atlassen van de familie Blaeu.
Kooplieden kochten deze graag om meer te weten te komen over de nieuw ontdekte gebieden.
- Christiaan Huygens maakte telescopen waarmee de planeten konden worden bestudeerd en hij vond het
slingeruurwerk voor kloken uit.
- Antoni van Leeuwenhoek maakte microscopen, die belangrijk waren voor allerlei medisch en biologisch onderzoek,
dat was voorgekomen uit de Wetenschappelijke Revolutie.
6.1.3 Turfwinning en droog
Het Hollands-Utrechtse veengebied was in de tijd van regenten en vorsten economisch gezien zeer belangrijk; het
veen werd gedroogd tot turfblokken en werd gebruikt als brandstof.
Zouthoudende veenlagen konden ook gebruikt worden om er zout uit te halen. Daarom werden grote veengebieden afgegraven;
ontstaan meren, die door storm en golfslag steeds groter werden en uiteindelijk een bedreiging vormden voor de bewoners van het
omliggende gebied.
Ondernemende Amsterdamse kooplieden gingen echter geld investeren in het droogleggen van verschillende meren
m.b.v. windmolens; ze hoopten met deze droogmakerijen nieuwe landbouwgrond te krijgen om nog meer winst te maken.
Grootste droogmakerij was de Beemster; in 1612 drooggelegd, nadat eerst een ringvaart was gegraven en
een ringdijk was aangelegd. Vervolgens werd het met meer m.b.v. 43 windmolens drooggemalen.
6.1.4 De Verenigde Oost-Indische Compagnie
Portugal was een belangrijke tegenstander van de Republiek geworden, omdat de Spaanse koning Filips II ook koning
van Portugal was geworden.
In 1596 maakten de Hollandse ontdekkingsreizigers de Houtman en Keyser de eerste zeereis langs Afrika naar Indië.
Ze maakten voor hun reis gebruik van informatie die was verkregen van spionnen die de Portugese vestigingen in Indië hadden
bezocht.
Voortaan was de Republiek niet langer afhankelijk van Portugal voor de handel in Aziatische producten; vervolgens werden de
Portugese handelsposten en forten in Azië voor het grootste deel door de Hollanders veroverd.
Er werd ook geprobeerd een noordelijke route te volgen, maar die tocht mislukte; in de winter van 1596-1597 raakte
de ontdekkingsreiziger Willem Barentsz met zijn schip vast in het ijs bij Nova Zembla.
De reis liep uit op een mislukking, maar werd toch gezien als een voorbeeld van Hollandse durf en ondernemingsgeest.
Het bestuur van Holland en Zeeland zeg in dat de Hollandse en Zeeuwse kooplieden moesten samenwerken bij de
Aziatische handel; in 1602 werd de Verenigd Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht.
Kooplieden uit Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Hoorn, Enkhuizen en Delft werkten samen en kreeg
van het bestuur van de Republiek het alleenrecht om in Azië handel te drijven.
VOC een van de eerste bedrijven die aandelen uitgaf die iedereen kon kopen; werd een efficiënte
organisatie met eigen schepen, scheepswerven, een leger, forten en handelsposten in Azië.
De belangrijkste vestiging van de VOC was Batavia (Jakarta) op het Indonesische eiland Java; men richtte zich hier
vooral op de handel in specerijen:.
6.1 De Gouden Eeuw
De Gouden Eeuw was een periode van grote welvaart, vooral in Holland; in dit tijdvak ontwikkelde zich het
handelskapitalisme, waarbij het bezit van geld een grote rol ging spelen in de maatschappij.
De economie kwam in deze tijd tot grote bloei en daardoor maakten ook de schilderkunst, architectuur en
wetenschap belangrijke ontwikkelingen door.
6.1.1 Economische bloei
Holland beleefde een Gouden Eeuw in een tijd dat er nog steeds oorlog werd gevoerd tegen Spanje; in Holland werd
echter na 1575 niet meer gevochten, zodat de economie zich verder kon ontwikkelen.
De andere provincies profiteerden hier veel minder van, in hun gebied werd vaak nog wel gevochten;
bovendien lagen ze minder gunstig voor de handel en scheepvaart.
Holland was een dichtbevolkt gebied met veel steden die welvarend waren geworden door hun handel met de
landen rond de Oostzee; de Oostzeehandel in vis, hout en graan bleef ook tijdens de Gouden Eeuw voor de meeste inkomsten zorgen.
Vervolgens versterkten allerlei nieuwe ontwikkelingen de Hollandse handelspositie:
Antwerpen de grootste havenstad van de Zuidelijke Nederlanden, was door de Spanjaarden veroverd; de
republiek sloot vervolgens de toegangsweg naar Antwerpen, de rivier de Schelde af.
Veel kooplieden, ambachtslieden en kunstenaars verlieten Antwerpen en trokken naar de Hollandse steden; Amsterdam kon zo,
door de afsluiting van de Schelde, het belangrijkste handelscentrum worden.
De Hollanders gebruikten voor de belangrijke Oostzeehandel een efficiënt schip, de fluit; deze konden met
een kleine bemanning een grote lading vervoeren.
Er was een uitstekende infrastructuur: via de rivieren konden de goederen gemakkelijk verder vervoerd
worden; in Holland werd zelfs een uitgebreid net van trekvaarten gegraven die gebruikt werden voor het vervoer tussen steden
Een trekschuit werd door een paard getrokken met een snelheid van ongeveer 5 km/h
Via een vaste dienstregeling kon men zich op comfortabele wijze verplaatsen.
Op grote schaal werden windmolens gebruikt om de aangevoerde goederen verder te bewerken.
De Zaanstreek, ten noordwesten van Amsterdam, werd een soort industriegebied, waar honderden windmolens allerlei
grondstoffen verzaagden of vermaalden tot gebruiksproducten.
In het stadhuis van Amsterdam was sinds 1609 een wisselbank gevestigd; werkte ongeveer als onze tegenwoordige
bankgirorekening, waarbij het stadsbestuur van Amsterdam garant stond.
Dankzij de wisselbank was Amsterdam in de Gouden Eeuw het financiële centrum van de wereldhandel.
De economische bloei trok tienduizenden immigranten aan, die zich in de Hollandse steden vestigden.
Er kwamen vooral veel protestantse vluchtelingen uit Frankrijk (de hugenoten) en de Zuidelijke Nederlanden naar
Holland; Er kwamen ook vervolgde Joden uit Portugal en later uit delen van het Duitse Rijk.
Sommige immigranten, vooral die uit Portugal en de Zuidelijke Nederlanden, waren kooplieden die in Holland
zorgden voor nieuwe handelscontacten.
De meeste immigranten waren echter op zoek naar werk en vormden een reservoir aan goedkope
arbeidskrachten, soldaten en scheepslieden (helft uit immigranten).
Mensen die geen werk hadden, door ouderdom of invaliditeit, leefden vaak in armoede; voor hen werden echter wel
liefdadigheidsinstellingen opgericht door kerk- of stadsbesturen.
Bijna elke stad had een oude mannen- en vrouwenhuis; verder waren er weeshuizen voor ouderloze kinderen en gasthuizen voor
de zieken.
In Amsterdam werden bedelaars en zwervers opgesloten in het spin- of rasphuis; zij moesten onder dwang werken, zo hoopte men
deze mensen orde en regelmaat bij te brengen, zodat ze na vrijlating nuttig werk konden doen.
De kustprovincies Zeeland, Friesland en Groningen profiteerden ook van de toegenomen welvaart; op het platteland
in het oosten en zuiden merkte men echter weinig van de welvaart en was er geen sprake van een Gouden Eeuw.
, 6.1.2 Bloei van architectuur, kunst en wetenschap
Het meeste geld werd tijdens de Gouden Eeuw verdiend door kooplieden; zij lieten prachtige herenhuizen (trap- hals,
lijst- en klokgevels) bouwen langs de grachten van de Hollandse steden, daarnaast ook stadhuis van Amsterdam.
In de zomer verlieten de welgestelde families de stad en trokken naar hun buitenhuizen langs de rivieren
als de Amstel en de Vecht.
Een belangrijke reden om de stad ’s zomers te verlaten, waren de stinkende grachten; er was in de
17e eeuw geen riolering, waardoor alle grachtenpanden hun afvalwater op de gracht moesten lozen.
Wand- en plafondschilderingen en schilderijen speelden een grote rol in de koopmanshuizen; in deze tijd volop werk
voor schilders met talent: Frans Hals, Johannes Vermeer en Jan Steen.
Rembrandt: Nachtwacht; een schilderij waarop burgers van de Amsterdamse schutterij werden afgebeeld.
De schutterij diende om de stadswallen te verdedigen en trad ook op als er onrust was in de stad.
Er was in deze tijd ook geld beschikbaar voor allerlei wetenschappelijk onderzoek, waardoor nieuwe ontdekkingen
en uitvinden werden gedaan; kaarten, globes en atlassen van de familie Blaeu.
Kooplieden kochten deze graag om meer te weten te komen over de nieuw ontdekte gebieden.
- Christiaan Huygens maakte telescopen waarmee de planeten konden worden bestudeerd en hij vond het
slingeruurwerk voor kloken uit.
- Antoni van Leeuwenhoek maakte microscopen, die belangrijk waren voor allerlei medisch en biologisch onderzoek,
dat was voorgekomen uit de Wetenschappelijke Revolutie.
6.1.3 Turfwinning en droog
Het Hollands-Utrechtse veengebied was in de tijd van regenten en vorsten economisch gezien zeer belangrijk; het
veen werd gedroogd tot turfblokken en werd gebruikt als brandstof.
Zouthoudende veenlagen konden ook gebruikt worden om er zout uit te halen. Daarom werden grote veengebieden afgegraven;
ontstaan meren, die door storm en golfslag steeds groter werden en uiteindelijk een bedreiging vormden voor de bewoners van het
omliggende gebied.
Ondernemende Amsterdamse kooplieden gingen echter geld investeren in het droogleggen van verschillende meren
m.b.v. windmolens; ze hoopten met deze droogmakerijen nieuwe landbouwgrond te krijgen om nog meer winst te maken.
Grootste droogmakerij was de Beemster; in 1612 drooggelegd, nadat eerst een ringvaart was gegraven en
een ringdijk was aangelegd. Vervolgens werd het met meer m.b.v. 43 windmolens drooggemalen.
6.1.4 De Verenigde Oost-Indische Compagnie
Portugal was een belangrijke tegenstander van de Republiek geworden, omdat de Spaanse koning Filips II ook koning
van Portugal was geworden.
In 1596 maakten de Hollandse ontdekkingsreizigers de Houtman en Keyser de eerste zeereis langs Afrika naar Indië.
Ze maakten voor hun reis gebruik van informatie die was verkregen van spionnen die de Portugese vestigingen in Indië hadden
bezocht.
Voortaan was de Republiek niet langer afhankelijk van Portugal voor de handel in Aziatische producten; vervolgens werden de
Portugese handelsposten en forten in Azië voor het grootste deel door de Hollanders veroverd.
Er werd ook geprobeerd een noordelijke route te volgen, maar die tocht mislukte; in de winter van 1596-1597 raakte
de ontdekkingsreiziger Willem Barentsz met zijn schip vast in het ijs bij Nova Zembla.
De reis liep uit op een mislukking, maar werd toch gezien als een voorbeeld van Hollandse durf en ondernemingsgeest.
Het bestuur van Holland en Zeeland zeg in dat de Hollandse en Zeeuwse kooplieden moesten samenwerken bij de
Aziatische handel; in 1602 werd de Verenigd Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht.
Kooplieden uit Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Hoorn, Enkhuizen en Delft werkten samen en kreeg
van het bestuur van de Republiek het alleenrecht om in Azië handel te drijven.
VOC een van de eerste bedrijven die aandelen uitgaf die iedereen kon kopen; werd een efficiënte
organisatie met eigen schepen, scheepswerven, een leger, forten en handelsposten in Azië.
De belangrijkste vestiging van de VOC was Batavia (Jakarta) op het Indonesische eiland Java; men richtte zich hier
vooral op de handel in specerijen:.