GERONTOLOGIE
1. ALGEMENE INLEIDING IN DE GERONTOLOGIE
1.1 ALGEMENE INLEIDING
1.1.1 WAT IS GERONTOLOGIE?
Gerontologie = wetenschap van het ouder worden
Gerontologie bestudeerd
Profiel van de oudere volwassene
Ouder worden als ontwikkelingsproces
Vergrijzing als sociaal gegeven
1.1.2 CENTRALE DOELSTELLINGEN
Healthy ageing
Levenslang proces
In stand houden van functionele mogelijkheden
Bevorderen zelfredzaamheid
Promotie en preventie
Succesful ageing
Nadruk op welzijn en kwaliteit van leven
Veerkracht
Zelfregie
Productive ageing
Activiteiten
Bijdrage leveren aan de samenleving/gemeenschap
Active ageing
Proces optimaliseren gezindheid, participatie en veiligheid
Kwaliteit van leven verhogen
Participeren samenleving
1.1.3 UITDAGINGEN 21 E EEUW
Uitdaging 21e eeuw = healthy ageing
1
, Fysiek welbevinden
Sociaal welbevinden
Mentaal welbevinden
Andere uitdagingen:
Ouderdom was vroeger geen evidentie
Vergrijzing van onze maatschappij
meer buurtzorg en mantelzorg
Beeldvorming van de oudere persoon is erg belangrijk
oudere persoon moet meer positief afgebeeld worden
1.2 BEGRIPSBEPALING VAN DE OUDERE POPULATIE
1.2.1 BEGRIPSBEPALING: VISIE OP OUDER WORDEN IN DE OUDHEID
Er zijn verschillende visies op het ouder worden.
Manheimer onderscheidt 4 visies op het ouder worden
De visie van Plato
De visie van Aristoteles
De visie van Cicero
De visie van Montaigne
Plato
Oudere populatie verwerft nieuwe inzichten door studie
Oudere personen leveren een bijdrage aan de maatschappij
Ouder worden is niet erg
Aristoteles
Oudere personen moeten zich terug trekken uit de maatschappij
Je moet aanvaarden dat je ouder wordt
Je mag geen initiatief meer nemen in de samenleving
Cumming en Henry (1961) vertalen dit in de disengagementtheorie
Cicero en Montaigne
Ouderen moeten zo lang mogelijk actief blijven
Ouderen moeten zich actief verzetten tegen teruggang en verlies (activiteitstheorie)
Postmodern oogpunt
Maatschappij stelt ouder worden vooral negatief voor
Niet laten leiden door de negatieve stereotypen omtrent ouderen, want dit heeft
een grote impact op onze maatschappij
2
,1.2.2 BEGRIPSBEPALING: 4 GENERATIES
De vooroorlogse generatie (1910 – 1930)
Gehoorzaamheid en conventionele waarden centraal.
Geconfronteerd met minstens één WO.
De stille generatie (1931 – 1941)
Opgegroeid met dreiging van een WO
Ruim aanwezig in vrijwilligerswerk
De protestgeneratie/babyboomers (1941 – 1955)
Rebelleerden tegen het klein burgerlijk moraal
Vb. hippies, strijden voor vrouwenrechten, …
De verloren generatie (1956 – 1970)
Jeugdwerkloosheid
Kwaliteit van leven werd belangrijk (inzien dat niet alles werken is)
Welvaart stijgt
1.2.3 DEFINIËREN VAN DE OUDERE POPULATIE
Senior versus kwetsbare oudere persoon
Enorme evolutie van de omschrijving
Vroeger werd er geen onderscheid gemaakt in activiteit en leeftijd
o Bejaarden waren 60plussers
1.3 DE GROEP VAN DE DERDE LEEFTIJD
Na 1980 sprak men van actieve bejaarden versus oudere bejaarden
o Revolutie: ‘wij willen een onderscheid’
Jongbejaarden: actief en dynamisch jonggepensioneerden
Bejaarden
Hoogbejaarden
Nieuw begrip: senioren
3
, Frêle ouderen
Kwetsbaar
Fysieke achteruitgang
Cognitieve en sociale achteruitgang
Minder autonoom
1.4 DEMOGRAFISCHE VERANDERING
1.4.1 VERGRIJZING
Oorzaak vergrijzing
Toename levensverwachting
o Medische kennis en technologie neemt toe
o Toenemende welvaart
Nataliteit
o Dalend aantal geboortes
o Stijging gemiddelde leeftijd voor het krijgen van een eerste kind
Dubbele vergrijzing
o De oudste ouderen nemen toe
o Meer nood aan zorg
Dubbele vergrijzing
Verhouding oudste oudere personen t.o.v. de totale oudere populatie
Aandeel oudste oudere personen neemt steeds toe
Effecten vergrijzing
Rechtstreekse effecten op de ouderenzorg
Meer plaatsen creëren in residentiële ouderenzorg
Thuiszorg betaalbaar houden
Wanverhouding beroepsactieve leeftijd en gepensioneerden (meer gepensioneerden
dan beroepsactieve leeftijd)
ouderenafhankelijkheidsgraad
1.5 MAATSCHAPPELIJKE BEELDVORMING
Heel wat vooroordelen binnen onze maatschappij
Geen positieve blik op de oudere populatie
Negatief stereotiep ouderdomsbeeld
o Intellectueel functioneren
o Persoonlijke relaties
o Sociale relaties
Creatie van een optimaal ouderenbeeld
4
1. ALGEMENE INLEIDING IN DE GERONTOLOGIE
1.1 ALGEMENE INLEIDING
1.1.1 WAT IS GERONTOLOGIE?
Gerontologie = wetenschap van het ouder worden
Gerontologie bestudeerd
Profiel van de oudere volwassene
Ouder worden als ontwikkelingsproces
Vergrijzing als sociaal gegeven
1.1.2 CENTRALE DOELSTELLINGEN
Healthy ageing
Levenslang proces
In stand houden van functionele mogelijkheden
Bevorderen zelfredzaamheid
Promotie en preventie
Succesful ageing
Nadruk op welzijn en kwaliteit van leven
Veerkracht
Zelfregie
Productive ageing
Activiteiten
Bijdrage leveren aan de samenleving/gemeenschap
Active ageing
Proces optimaliseren gezindheid, participatie en veiligheid
Kwaliteit van leven verhogen
Participeren samenleving
1.1.3 UITDAGINGEN 21 E EEUW
Uitdaging 21e eeuw = healthy ageing
1
, Fysiek welbevinden
Sociaal welbevinden
Mentaal welbevinden
Andere uitdagingen:
Ouderdom was vroeger geen evidentie
Vergrijzing van onze maatschappij
meer buurtzorg en mantelzorg
Beeldvorming van de oudere persoon is erg belangrijk
oudere persoon moet meer positief afgebeeld worden
1.2 BEGRIPSBEPALING VAN DE OUDERE POPULATIE
1.2.1 BEGRIPSBEPALING: VISIE OP OUDER WORDEN IN DE OUDHEID
Er zijn verschillende visies op het ouder worden.
Manheimer onderscheidt 4 visies op het ouder worden
De visie van Plato
De visie van Aristoteles
De visie van Cicero
De visie van Montaigne
Plato
Oudere populatie verwerft nieuwe inzichten door studie
Oudere personen leveren een bijdrage aan de maatschappij
Ouder worden is niet erg
Aristoteles
Oudere personen moeten zich terug trekken uit de maatschappij
Je moet aanvaarden dat je ouder wordt
Je mag geen initiatief meer nemen in de samenleving
Cumming en Henry (1961) vertalen dit in de disengagementtheorie
Cicero en Montaigne
Ouderen moeten zo lang mogelijk actief blijven
Ouderen moeten zich actief verzetten tegen teruggang en verlies (activiteitstheorie)
Postmodern oogpunt
Maatschappij stelt ouder worden vooral negatief voor
Niet laten leiden door de negatieve stereotypen omtrent ouderen, want dit heeft
een grote impact op onze maatschappij
2
,1.2.2 BEGRIPSBEPALING: 4 GENERATIES
De vooroorlogse generatie (1910 – 1930)
Gehoorzaamheid en conventionele waarden centraal.
Geconfronteerd met minstens één WO.
De stille generatie (1931 – 1941)
Opgegroeid met dreiging van een WO
Ruim aanwezig in vrijwilligerswerk
De protestgeneratie/babyboomers (1941 – 1955)
Rebelleerden tegen het klein burgerlijk moraal
Vb. hippies, strijden voor vrouwenrechten, …
De verloren generatie (1956 – 1970)
Jeugdwerkloosheid
Kwaliteit van leven werd belangrijk (inzien dat niet alles werken is)
Welvaart stijgt
1.2.3 DEFINIËREN VAN DE OUDERE POPULATIE
Senior versus kwetsbare oudere persoon
Enorme evolutie van de omschrijving
Vroeger werd er geen onderscheid gemaakt in activiteit en leeftijd
o Bejaarden waren 60plussers
1.3 DE GROEP VAN DE DERDE LEEFTIJD
Na 1980 sprak men van actieve bejaarden versus oudere bejaarden
o Revolutie: ‘wij willen een onderscheid’
Jongbejaarden: actief en dynamisch jonggepensioneerden
Bejaarden
Hoogbejaarden
Nieuw begrip: senioren
3
, Frêle ouderen
Kwetsbaar
Fysieke achteruitgang
Cognitieve en sociale achteruitgang
Minder autonoom
1.4 DEMOGRAFISCHE VERANDERING
1.4.1 VERGRIJZING
Oorzaak vergrijzing
Toename levensverwachting
o Medische kennis en technologie neemt toe
o Toenemende welvaart
Nataliteit
o Dalend aantal geboortes
o Stijging gemiddelde leeftijd voor het krijgen van een eerste kind
Dubbele vergrijzing
o De oudste ouderen nemen toe
o Meer nood aan zorg
Dubbele vergrijzing
Verhouding oudste oudere personen t.o.v. de totale oudere populatie
Aandeel oudste oudere personen neemt steeds toe
Effecten vergrijzing
Rechtstreekse effecten op de ouderenzorg
Meer plaatsen creëren in residentiële ouderenzorg
Thuiszorg betaalbaar houden
Wanverhouding beroepsactieve leeftijd en gepensioneerden (meer gepensioneerden
dan beroepsactieve leeftijd)
ouderenafhankelijkheidsgraad
1.5 MAATSCHAPPELIJKE BEELDVORMING
Heel wat vooroordelen binnen onze maatschappij
Geen positieve blik op de oudere populatie
Negatief stereotiep ouderdomsbeeld
o Intellectueel functioneren
o Persoonlijke relaties
o Sociale relaties
Creatie van een optimaal ouderenbeeld
4