Samenvatting

Aanleiding
* Anatomie= een tak van de biologie die de structuur en de organisatie van organismen behandelt.
- Organisme is in ons geval het lichaam.
* Fysiologie= biologische wetenschap die de levensverrichtingen van organismen bestudeert.
 Voorbeeld: spijsvertering, ademhaling, bloedsomloop.
- Fysiologie gaat dus over de processen van het lichaam, terwijl anatomie de bouw en de functies
beschrijft.
* Pathologie= ontstaan en verloop van ziektes bestudeert.
 Pathologische anatomie bestudeert dus zieke organen.
- Anatomie & fysiologie  gezond lichaam. Pathologie  ziekte leer
- Lever groeit altijd weer aan dus die kan je voor een deel doneren.

4.1
* Belangrijkste functies van de ademhaling:
1. Zuurstof in het bloed brengen.
2. Koolstofdioxide uit het bloed verwijderen.
3. Stemgeluid voortbrengen door het laten trillen van de stembanden.

* De ademhalingsweg van neus tot longen:
Neus  keelholte  strottenhoofd  luchtpijp  bronchiën  bronchiolen  longblaasjes

* Je hebt twee neusopeningen:
1. Voorste (uitwendige) neusopening = verbind de neusholte met de buitenlucht. (neusgaten)
2. Achterste (inwendige) neusopening= verbind neusholte met de keelholte.
* Neustussenschot= verdeeld de neus in twee helften.
* Neusvleugels= zijn bewegelijke buitenwanden, vormen de zijwanden van de neusholte.
- Neusholte bevat 3 paar neusschelpen, die met slijmvlies bekleed zijn.
 Bovenste neusschelp bevinden zich de zintuigcellen waarmee je kunt ruiken.
* Neusgangen= ruimte onder de neusholten.
* Amandelen= houden virus en bacteriën tegen.

* Voordelen van neusademhaling:
1. Slijmvliezen
2. Stofdeeltjes en micro-organismen worden gevangen
3. Geur ruiken (waarschuwen voor giftige stoffen)
4. Wordt verwarmd

* Neusbijholten (sinus)= holten in botten zoals de bovenkaak en het voorhoofdsbeen. Ook bekleed
met hetzelfde soort neusslijmvlies als de neusholte.
 Vormen: klankruimten bij stemvorming en voor verwarming van ingeademde lucht.
* Keelholte (farynx)= ligt achter de mondholte en onder de neusholte.
 Twee openingen: één naar strottenhoofd en één naar slokdarm. Ook staat
het in verbinding met het middenoor, via de buizen van Eustachius.
* Strottenhoofd (larynx)= ligt in de hals en vormt de verbinding tussen de keelholte en de luchtpijp.
 Opgebouwd uit: kraakbeenstukken die door spieren en banden met elkaar verbonden zijn.

* Strottenhoofd kun je onderscheiden door:
1. Schildkraakbeen; dit is bewegelijk en de vooruitstekende punt wordt de adamsappel
genoemd.
2. Ringkraakbeen; dit is onbewegelijk en is aan de achterzijde verbreedt.
3. Bekerkraakbeentjes; zijn er twee en zitten vast op de rand van ringkraakbeen.
 Belangrijke rol: stembanden aanspannen en vergroten/verkleinen van stemspleet.

, * Strotklepje (epiglottis)= sluit tijdens het slikken de luchtpijp af om te voorkomen dat er voedsel in
terecht komt. Bestaat uit elastisch kraakbeen.
* Stembanden= bevatten dwarsgestreepte spieren en liggen tussen schildkraakbeen en
bekerkraakbeentjes.
* Stemspleet= de vorming ruimte tussen de stembanden.
- Toonhoogte van je stem hang af van: lengte en de spanning van je stembanden.
- Stemgeluid is ook afhankelijk van: mondholte, tong, lippen en neusholte.

* Luchtpijp (trachea)= ligt in de hals en de borstholte. Splitst de luchtpijp in twee luchtpijptakken.
* Bronchiën= als je het over beide luchtpijptakken hebt.

* Wand van de luchtpijp van binnen naar buiten:
1. Trilhaarepitheel met slijmcellen; erg gevoelig.
2. Bindweefsel; met bloedvaten en zenuwen.
3. Glad spierweefsel
4. Hoefijzervormige kraakbeenstukken; houden luchtweg steeds open.

* Bronchiolen= kleinste vertakking van de luchtpijptakken. Heeft geen kraakbeen en spiertjes
houden de luchtweg open.
- Iedere long bevat zo’n 150 miljoen longblaasjes.
* Beide longen zijn omgeven door dubbel vlies namelijk:
1. Borstvlies  buitenste blad, vergroeid met binnenzijde van de borstkas en het middenrif.
2. Longvlies  binnenste blad, gelegen op het longoppervlak.
* Pleuraholte= luchtdicht, gevuld met pleuravocht, ruimte tussen de beide vliezen.

4.2
- Gaswisseling vindt plaats in de longblaasjes.
* Diffusie= stof gaat van plaats waar veel is naar de plaats waar minder is.
- Zuurstof lucht  bloed (rode bloedcellen)
- Koolstofdioxide bloed  lucht
 Zuurstof gaat dus van zuurstofrijke lucht in de longblaasjes naar zuurstofarme bloed aan
buitenzijde aan de longblaasjes.
 Koolstofdioxide gaat vanuit het bloed waar veel inzit, naar de lucht in de longblaasjes.
- Longen vullen zich automatisch, doordat de druk kleiner wordt in de longen.

4.3
* De borstholte wordt vergroot door:
1. Samentrekking van tussenribspieren
- Ribben omhoog getrokken
- Borstbeen naar voren
2. Samentrekking van spieren van het middenrif
- Middenrif noem je diafragma
- Vormt scheidingsruimte tussen borst- en buikholte.
- Vorm van een koepel en wordt door samentrekking plat gemaakt.
-
* Uitademhaling:
- Precies andersom dan inademing
1. Verslappen van de tussenribspieren
- Ribben zakken naar beneden door zwaartekracht.
- Borstbeen gaat weer terug.
2. Verslapping van spieren in middenrif
- Middenrif wordt weer boller.