het circulatiestelsel deel 2
o bloed
o bloedcellen en bloedplaatjes
® erytrocyt (rode bloedcel)
® leukocyt (witte bloedcel)
® trombocyt (bloedplaatjes)
o hemostase (= bloedstolling)
o hematopoëse (=bloedcelvorming)
o bloedplasma
® water en elektrolyten
® plasma-eiwitten
® bloedgassen
® tijdelijk aanwezige stoffen
o uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvocht
o bloeddruk en osmotische druk
o weefselvocht (=lymfe in lymfevat)
o het lymfevatenstelsel
o lymfecapillairen
o lymfoïde organen en lymfeknopen
o de waldeyerring of lymfatische keelring
o de milt
o immuniteit
® verdedigingssystemen
o bloedgroepen
® abo systeem
® resusbloedgroep
het spijsverteringsstelsel
o de 6 voedingsstoffen
® koolhydraten (= suikers)
® lipiden (= vetten)
® eiwitten (= proteïnen)
® mineralen
® vitaminen
® water
het spijsverteringskanaal
® de mondholte (=cavum oris)
1
, ® de slokdarm (= oesofagus)
® de maag (= ventriculus of gaster)
® de dikke darm (= inestinum crassum)
® spijsverteringsklieren en galwegen
het ademhalingsstelsel
o de luchtwegen
o de neusholte
o mondholte
o keelholte (= pharynx)
o srtottenhoofd (= larynx)
o luchtpijp (= trachea) en 2 hoofdbrochiën
o longblaasjes
o longvliezen (= pleura)
o doorbloeding longen
o gaswisseling
o ademhalingsbeweging
o ademhalingsspieren
o regulatie van ademhaling
2
,HET CIRCULATIESTELSEL DEEL 2
delen van het circulatiestelsel:
® Hart en bloedvaten
® Bloed en lymfe
® Het lymfevatenstelsel
Functie van circulatiestelsel:
® Verversen van weefselvloeistof of interstitiële vloeistof (= bewaren homeostase in inwendige
milieu)
® Afweerfunctie of immuniteit
BLOED
® Behoort tot vloeibare steunweefsels samen met lymfe en weefselvocht
® Bestaat uit bloedcellen in waterige matrix (= bloedplasma)
® Standaardmens 5l bloed
BLOEDCELLEN EN BLOEDPLAATJES
ERYTROCYT (RODE BLOEDCEL)
Functie:
® Transport zuurstof via hemoglobine (cellen zitten vol met dit eiwit. Het heeft een groot
zuurstofhoudend vermogen in een zuurstofrijke omgeving. Het laat zuurstof los in zuurstofarme
omgevingen. Ze krijgt energie door glucose, anaerobe dissimilatie.)
® Transport van koolstofdioxide
o Aanmaak rode bloedcellen: in rode beenmerg. Ze hebben hun celkern verloren dus leven niet
lang.
o Afbraak rode bloedcellen: in milt en lever, daardoor ontstaat bilirubine die via ontlasting of urine
wordt uitgescheiden. Ijzer wordt gerecupereerd voor aanmaak nieuwe bloedcellen.
3
, LEUKOCYT (WITTE BLOEDCEL)
Functie:
® Weerstand/immuniteit
Types:
® Granulocyt (opruimen ziekteverwekkers en aangetaste of dode cellen door fagocytose, kleine eter
of microfaag. Ze wringen door cellen van capillairwand en verlaten de bloedvaten =
leukodiapedese.)
® Monocyt (opruimen ziekteverwekkers en aangetaste of dode cellen door fagocytose, grote eter of
macrofaag. Aanmaak in rode beenmerg. Bij infectie leukodiapedese.)
® Lymfocyt (specifieke immuniteit)
o Aanmaak leukocyten: in rode beenmerg. Ze kunnen ook uitrijpen in lymfoïde organen.
o Bevatten celkern en organellen
o Leukodiapedese: granulocyten en monocyten wringen zich door spleten van capillairwand en
treden uit bloedbaan.
TROMBOCYT (BLOEDPLAATJES)
o Voorkomen: celfragmenten
o Aanmaak: in rode beenmerg
o Plasma omgeven door membraan, geen kern
Functie:
® Bevatten plaatjesfactor (komt vrij wanneer membraan beschadigd is) die belangrijke rol speelt in
hemostase (bloedstolling)
HEMOSTASE (= BLOEDSTOLLING)
1 lokale vasoconstrictie 2 propvorming door 3 stolselvorming of 4 weefselherstel
bloedplaatjes coagulatie fibrinogeen
wordt omgezet in fibrine
1. Capillairwand
2. Trombocyt
3. Beschadiging
4. Erytrocyt
5. Propvorming door trombocyten
6. Fibrinedraad
Na de hemostase begint het weefselherstel. Histamine veroorzaakt
vasodilatatie (verhoogde aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen).
HEMATOPOËSE (=BLOEDCELVORMING)
o Plaats: in rode beenmerg en in lymfoïde organen
o Volgorde: stamcel -> blast (jonge cel) -> cyten (volwassen cel)
4
o bloed
o bloedcellen en bloedplaatjes
® erytrocyt (rode bloedcel)
® leukocyt (witte bloedcel)
® trombocyt (bloedplaatjes)
o hemostase (= bloedstolling)
o hematopoëse (=bloedcelvorming)
o bloedplasma
® water en elektrolyten
® plasma-eiwitten
® bloedgassen
® tijdelijk aanwezige stoffen
o uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvocht
o bloeddruk en osmotische druk
o weefselvocht (=lymfe in lymfevat)
o het lymfevatenstelsel
o lymfecapillairen
o lymfoïde organen en lymfeknopen
o de waldeyerring of lymfatische keelring
o de milt
o immuniteit
® verdedigingssystemen
o bloedgroepen
® abo systeem
® resusbloedgroep
het spijsverteringsstelsel
o de 6 voedingsstoffen
® koolhydraten (= suikers)
® lipiden (= vetten)
® eiwitten (= proteïnen)
® mineralen
® vitaminen
® water
het spijsverteringskanaal
® de mondholte (=cavum oris)
1
, ® de slokdarm (= oesofagus)
® de maag (= ventriculus of gaster)
® de dikke darm (= inestinum crassum)
® spijsverteringsklieren en galwegen
het ademhalingsstelsel
o de luchtwegen
o de neusholte
o mondholte
o keelholte (= pharynx)
o srtottenhoofd (= larynx)
o luchtpijp (= trachea) en 2 hoofdbrochiën
o longblaasjes
o longvliezen (= pleura)
o doorbloeding longen
o gaswisseling
o ademhalingsbeweging
o ademhalingsspieren
o regulatie van ademhaling
2
,HET CIRCULATIESTELSEL DEEL 2
delen van het circulatiestelsel:
® Hart en bloedvaten
® Bloed en lymfe
® Het lymfevatenstelsel
Functie van circulatiestelsel:
® Verversen van weefselvloeistof of interstitiële vloeistof (= bewaren homeostase in inwendige
milieu)
® Afweerfunctie of immuniteit
BLOED
® Behoort tot vloeibare steunweefsels samen met lymfe en weefselvocht
® Bestaat uit bloedcellen in waterige matrix (= bloedplasma)
® Standaardmens 5l bloed
BLOEDCELLEN EN BLOEDPLAATJES
ERYTROCYT (RODE BLOEDCEL)
Functie:
® Transport zuurstof via hemoglobine (cellen zitten vol met dit eiwit. Het heeft een groot
zuurstofhoudend vermogen in een zuurstofrijke omgeving. Het laat zuurstof los in zuurstofarme
omgevingen. Ze krijgt energie door glucose, anaerobe dissimilatie.)
® Transport van koolstofdioxide
o Aanmaak rode bloedcellen: in rode beenmerg. Ze hebben hun celkern verloren dus leven niet
lang.
o Afbraak rode bloedcellen: in milt en lever, daardoor ontstaat bilirubine die via ontlasting of urine
wordt uitgescheiden. Ijzer wordt gerecupereerd voor aanmaak nieuwe bloedcellen.
3
, LEUKOCYT (WITTE BLOEDCEL)
Functie:
® Weerstand/immuniteit
Types:
® Granulocyt (opruimen ziekteverwekkers en aangetaste of dode cellen door fagocytose, kleine eter
of microfaag. Ze wringen door cellen van capillairwand en verlaten de bloedvaten =
leukodiapedese.)
® Monocyt (opruimen ziekteverwekkers en aangetaste of dode cellen door fagocytose, grote eter of
macrofaag. Aanmaak in rode beenmerg. Bij infectie leukodiapedese.)
® Lymfocyt (specifieke immuniteit)
o Aanmaak leukocyten: in rode beenmerg. Ze kunnen ook uitrijpen in lymfoïde organen.
o Bevatten celkern en organellen
o Leukodiapedese: granulocyten en monocyten wringen zich door spleten van capillairwand en
treden uit bloedbaan.
TROMBOCYT (BLOEDPLAATJES)
o Voorkomen: celfragmenten
o Aanmaak: in rode beenmerg
o Plasma omgeven door membraan, geen kern
Functie:
® Bevatten plaatjesfactor (komt vrij wanneer membraan beschadigd is) die belangrijke rol speelt in
hemostase (bloedstolling)
HEMOSTASE (= BLOEDSTOLLING)
1 lokale vasoconstrictie 2 propvorming door 3 stolselvorming of 4 weefselherstel
bloedplaatjes coagulatie fibrinogeen
wordt omgezet in fibrine
1. Capillairwand
2. Trombocyt
3. Beschadiging
4. Erytrocyt
5. Propvorming door trombocyten
6. Fibrinedraad
Na de hemostase begint het weefselherstel. Histamine veroorzaakt
vasodilatatie (verhoogde aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen).
HEMATOPOËSE (=BLOEDCELVORMING)
o Plaats: in rode beenmerg en in lymfoïde organen
o Volgorde: stamcel -> blast (jonge cel) -> cyten (volwassen cel)
4