1VAg
’20-‘21
Genetica
= de wetenschap die bestudeerd hoe bepaalde kenmerken worden overgedragen van generatie op
generatie
1. Cel
1.1 Algemene bouw
Cel = de kleinste structuureenheid van het lichaam
Cellen met dezelfde functie hebben dezelfde grootte
Kleinste cel = lymfocyt
Grootste cel = een rijpe eicel
Aanwezigheid van reservestoffen -> nodig voor ontwikkeling van kiem
Bestaat uit:
o Protoplasma omgeven door het celmembraan
Van de kern: nucleoplasma/karyoplasma
Van de rest: cytoplasma
Zijn gescheiden door kernmembraan/kernwand
Nucleoporiën => openingen in het kernmembraan waardoor bepaalde stoffen
vanuit de kern naar het cytoplasma gaan
o Nucleus (=celkern) in het midden van de cel
1.2 De celkern
Karyoplasme (=het protoplasma van de kern) bevat chromatine
Chromatine bestaat uit een kluwen van DNA dat rond eiwitten gewonden is
o Mens -> 46 DNA-molecuen
Ontstaan chromosomen:
o Wanneer chromatine zich compact gaat opvouwen tijdens de celdeling
1.3 Cytoplasma
Bestaat uit celorganellen (=kleine orgaantjes waarin zich bepaalde activiteiten en functies
afspelen die noodzakelijk zijn voor de cel)
o Mitochondriën
o Golgiapparaat
Verpakt en scheidt aangemaakte eiwitten uit
o Endoplasmatisch reticulum
Buizensysteem waarin de aangemaakte eiwitteen terechtkomen
Hieruit worden de eiwitten doorgestuurd naar het Golgiapparaat
o Ribosomen
Kleine korrelvormige structuren
Samengesteld uit een groot en klein partikeltje
mRNA bevindt zicht tussen deze 2 partikels tijdens eiwitsynthese
mRNA bevat erfelijke code voor de volgorde waarin aminozuren
aaneengeschakeld moeten worden tot een eitwit
o Lysosomen
o Microtubuli
Holle buisjes opgebouwd uit eiwitten
1
, Wondzorg Genetica
1VAg
’20-‘21
Spoeltubuli -> microtubuli die tijdens de celdeling een spoelfiguur vormt -> halen
tijdens de celdeling de chromosomen uit elkaar en brengt ze naar de polen van
de cel
Centriool
Gespecialiseerde vorm van microtubuli
Cilindervorming
Centriolen kunnen zich delen en vermenigvuldingen
Centrosoom
2 centriolen die loodrecht op elkaar staan
In de buurt van de celkern -> meestal echte centrum
Speelt een belangrijke rol bij de celdeling: een centrosoom deelt zicht
tijdens de celdeling in twee (DUS 4 centriolen)
Elke helft van een centriool gaat naar een pool van de cel -> poollichaam
Spoeldraden worden steeds langer -> begeven zich naar de
chromosomen in het midden
Chromosomen glijden langs spoeldraden richting beide celpolen
Na de celdeling verdwijnen de spoeldraden
2. DNA -RNA – Eiwitsynthese
2.1 DNA
Scheikundige structuur
o DNA (desoxyribonucleïnezuur)
o Hierin liggen onze genetische/erfelijke informatie opgeslagen
o Elke menselijk cel (VOORTPLANTINGSCEL NIET!) bevat 46 DNA-strengen
o DNA-streng bestaat uit dubbele keren nucleotiden-> spiraalvormig
o Nucleotide bestaat uit:
Suikermolecule (desoxyribose)
Fosfaatgroep
Base (basenbaar wordt bijeengehouden door waterstofbruggen)
Adenine (A)
Thymine (T) Complementair + treden van spiraalvormig DNA
Cytosine (C)
Guanine (G)
Functies
o Codegedeelte (coderen voor eiwitten)
Gen
Een klein stukje DNA dat de code bevat om één eiwit te vormen
Kleinste eenheid van erfelijkheid, stoffelijke dragers van onze erfelijke
(lichaams)kenmerken
Grootte van een gen is afhankelijk van de grootte van het eiwit waarvoor het gen
codeert
Alle genen: sturen alle functies en structuren van het menselijk organisme
Alle erfelijke eigenschappen worden gecodeerd door 1 of meerdere genen
o Regelgedeelte (waar, wanneer + hoeveelheid bepaald eiwit)
DNA bepaalt wanneer welke genen geactiveerd en afgelezen moeten worden
Elke cel gebruikt een beperkte selectie van de volledige erfelijke informatie die in
haar kern opgeslagen ligt (bepaalde periodes/momenten)
2