HET SPIERSTELSEL
Wekcollege + ppt
Spierweefsels
• Bestaat uit lange spiercellen → samentrekken
• 3 typen:
o Skelet-, hart- en glasspierweefsel
• Zonder → lichaam niet bewegen + in het lichaam kan niet bewegen
1. 5 PRIMAIRE FUNCTIES
Skeletspieren = organen die voornamelijk uit spierweefsel bestaan, maar bevatten ook bindweefsel,
zenuwen en bloedvaten → direct/indirect gehecht aan beenderen (700 skeletspieren)
Functies
1. Bewegen van skeletdelen
• Als spieren samentrekken, zorgt dit voor beweging van de beenderen
2. Handhaven van houding en lichaamspositie
• Spieren trekken constant samen zodat we eenzelfde positie kunnen aanhouden (rechtop
zitten)
3. Weke delen ondersteunen
• Bekkenholte en buikwand bestaan uit lagen skeletspieren, die het gewicht van de organen
draagt + beschermen weefsels tegen beschadiging
4. In- en uitgangen openen en sluiten
• Skeletspierweefsels die aanwezig zijn in spijsverteringskanaal en in urinewegen zorgen
ervoor dat we het slikken, stoelgang en het plassen bewust kunnen aansturen
5. Lichaamstemperatuur in stand houden
• Voor spiercontracties → energie nodig → verbruikte energie wordt in warmte omgezet
• Spieren in werking geven warmte af en zorgen ervoor dat de lichaamstemperatuur binnen
de grenzen blijft.
2. EEN SKELETSPIER BEVAT SPIERWEEFSEL , BINDWEEFSEL, BLOEDBATEN
EN ZENUWEN
Elke cel in skeletspierweefsel is een enkelvoudige spiervezel
2.1 BINDWEEFSELORGANISATIE
Spier bevat 3 lagen bindweefsel
• epimysium (epi = op, mys = spier)
o Omgeeft de spier
o = een laag collagene vezels → scheidt de spier van weefsels en organen
• Perimysium (peri = rond)
o Verdelen skeletspier in aparte bundels van spiervezels = fasciculus/ spierbundel
o Bevat
▪ Collagene en elastische vezels
▪ Bloedvaten en zenuwen, die naar “fasciae” lopen (=bindweefselvliezen rond spier)
• Endomysium (endo = binnen)
o Ligt rond elke skeletspiervezel binnen een spierbundel
o Stamcellen verspreid tussen vezels → herstel beschadigd spierweefsel
o Bevat capillairen → voorzien spierweefsel van bloed
o Bevat zenuwvezels → sturen spieren aan
1
,Uiteinde van spier → collagene vezels van de 3 lagen komen samen → vormen een pees (bundel)/ brede plaat
(aponeurose)
• Pezen = banden van collagene vezels waarmee skeletspieren aan beenderen gehecht zijn
• Aponeurose → verbinden skeletspieren
• Stevige hechting ontstaat → vezels van de pees verweven met het beenvlies van het bot
• Samentrekking spieren → trekkracht ontstaat op zijn pees → trekkracht ontstaat op het
aangehechte bot
2.2 BLOEDVATEN EN ZENUWEN
• Bindweefsel van epimysium en perimysium vormt een doorgang voor bloedvaten en zenuwen
• Noodzakelijk → functioneren van spiervezels
• Spiersamentrekkingen → veel energie nodig
• Netwerk bloedvaten
o Levert noodzakelijke zuurstof en voedingsstoffen
o Voert afvalstoffen af die door actieve skeletspieren bij de stofwisseling worden gevormd
• Skeletspieren trekken samen wanneer ze gestimuleerd worden door het centraal zenuwstelsel
• Zenuwvezels (axonen)
o Lopen door het epimysium
o Vertakken zich door het perimysium
o Komen endomysium aansturen van afzonderlijke spiervezels
• Skeletspieren → willekeurige spieren → bestuurt door onze wil
o Sommige onwillekeurig → skeletspieren betrokken bij ademhaling (diafragma, middenrif)
3. SKELETSPIERVEZELS HEBBEN KENMERKENDE EIGENSCHAPPEN
• Verschillen van “gemiddelde cel”
• In beenspier: lengte gelijk aan die van de gehele spier (max 60 cm)
2
, • Multinucleair: per cel zijn er honderden celkernen aanwezig
3.1 HET SARCOLEMMA EN DE TRANSVERSALE TUBULI
sarcolemma of plasmamembraan (van een spiervezel)
• Omgeeft het cytoplasma of sarcoplasma
• Openingen verspreid over plasmamembraan zijn verbonden met een netwerk van smalle buisjes (T-
tubuli)
Transversale tubuli of T-tubuli
• Netwerk van smalle buisjes
• Gevuld met extracellulaire vloeistof
• Vormen doorgangen door de spiervezel
• Belangrijke rol bij gelijktijdige samentrekking van alle gebieden van de spiervezel
Spiervezelcontractie → gecoördineerde interactie van elektrische en chemische gebeurtenissen
• Elekrische impulsen door het plasmamembraan veroorzaken een samentrekking door chemische
veranderingen in de gehele spiervezels te veroorzaken
• Elektrische impulsen bereiken binnenkant van de cel via de T-tubuli gelegen in het plasmamembraan
3.2 MYOFIBRILLEN
In spiervezel → vertakkingen van T-tubuli liggen rond cilindervormige structuren = myofibrillen
• Bundels van dikke en dunne myofilamenten (eiwitfilamenten)
• Bestaan uit actine en myosine
o Dikke filamenten → myosinefilamenten
o Dunne filamenten → actinemoleculen
• Kunnen zich actief verkorten
• Verantwoordelijk voor samentrekking van spiervezels
• Verbonden aan uiteinden van sarcolemma → hele cel wordt korter als fibrillen samentrekken
• Mitochondriën en glycogeenkorrels liggen verspreid in myofibrillen → worden afgebroken tot
glucose
o Afbraak glucose + activiteti van mitochindriën → ATP vrij
o Nodig voor energie voor spiercontracties
3.3 HET SARCOPLASMATISCH RETICULUM (SR)
T-tubulis is verbonden met membranen van SR (waar T-tubulis een myofibril omgeeft
• = gespecialiseerde vorm van glad endoplasmatisch reticulum
• Vormt buisvormig netwerk rond myofibril
• Aan zijden van T-tubulis → verbrede compartimenten van SR = terminale cisternen
• Als een T-tubulis een myofibril omgeeft → ligt tussen 2 cisternen = triaden
• Concentratie calciumionen in terminale cisternen is hoog
• Concentratir calciumionen in cytoplasma van alle cellen wordt laag gehouden
• Meeste cellen pompen Ca-ioenen door het plasmamembraan naar buiten (in de extracellulaire
vloeistof)
• In skeletspieren: Ca-ionen worden actief naar de terminale cisternen van het SR getransporteerd
• Spiercontractie start wanneer opgeslagen Ca-ionen vanuit terminale cisternen naar het sarcoplasma
wordt afgegeven
3.4 SARCOMEREN
sarcomeren = myofilamenten georganiseerd tot zich herhalende functionele eenheden
• elk myofibril bestaat uit 10 000 sarcomeren → lopen van ene uiteinde naar andere
• kleinste functionele eenheden van spiervezel
• interactie tussen dikke en dunne filamenten → verantwoordlijk voor spiercontractie
o rangschikking dikke en dunne filamenten → gestreept uiterlijk
3
Wekcollege + ppt
Spierweefsels
• Bestaat uit lange spiercellen → samentrekken
• 3 typen:
o Skelet-, hart- en glasspierweefsel
• Zonder → lichaam niet bewegen + in het lichaam kan niet bewegen
1. 5 PRIMAIRE FUNCTIES
Skeletspieren = organen die voornamelijk uit spierweefsel bestaan, maar bevatten ook bindweefsel,
zenuwen en bloedvaten → direct/indirect gehecht aan beenderen (700 skeletspieren)
Functies
1. Bewegen van skeletdelen
• Als spieren samentrekken, zorgt dit voor beweging van de beenderen
2. Handhaven van houding en lichaamspositie
• Spieren trekken constant samen zodat we eenzelfde positie kunnen aanhouden (rechtop
zitten)
3. Weke delen ondersteunen
• Bekkenholte en buikwand bestaan uit lagen skeletspieren, die het gewicht van de organen
draagt + beschermen weefsels tegen beschadiging
4. In- en uitgangen openen en sluiten
• Skeletspierweefsels die aanwezig zijn in spijsverteringskanaal en in urinewegen zorgen
ervoor dat we het slikken, stoelgang en het plassen bewust kunnen aansturen
5. Lichaamstemperatuur in stand houden
• Voor spiercontracties → energie nodig → verbruikte energie wordt in warmte omgezet
• Spieren in werking geven warmte af en zorgen ervoor dat de lichaamstemperatuur binnen
de grenzen blijft.
2. EEN SKELETSPIER BEVAT SPIERWEEFSEL , BINDWEEFSEL, BLOEDBATEN
EN ZENUWEN
Elke cel in skeletspierweefsel is een enkelvoudige spiervezel
2.1 BINDWEEFSELORGANISATIE
Spier bevat 3 lagen bindweefsel
• epimysium (epi = op, mys = spier)
o Omgeeft de spier
o = een laag collagene vezels → scheidt de spier van weefsels en organen
• Perimysium (peri = rond)
o Verdelen skeletspier in aparte bundels van spiervezels = fasciculus/ spierbundel
o Bevat
▪ Collagene en elastische vezels
▪ Bloedvaten en zenuwen, die naar “fasciae” lopen (=bindweefselvliezen rond spier)
• Endomysium (endo = binnen)
o Ligt rond elke skeletspiervezel binnen een spierbundel
o Stamcellen verspreid tussen vezels → herstel beschadigd spierweefsel
o Bevat capillairen → voorzien spierweefsel van bloed
o Bevat zenuwvezels → sturen spieren aan
1
,Uiteinde van spier → collagene vezels van de 3 lagen komen samen → vormen een pees (bundel)/ brede plaat
(aponeurose)
• Pezen = banden van collagene vezels waarmee skeletspieren aan beenderen gehecht zijn
• Aponeurose → verbinden skeletspieren
• Stevige hechting ontstaat → vezels van de pees verweven met het beenvlies van het bot
• Samentrekking spieren → trekkracht ontstaat op zijn pees → trekkracht ontstaat op het
aangehechte bot
2.2 BLOEDVATEN EN ZENUWEN
• Bindweefsel van epimysium en perimysium vormt een doorgang voor bloedvaten en zenuwen
• Noodzakelijk → functioneren van spiervezels
• Spiersamentrekkingen → veel energie nodig
• Netwerk bloedvaten
o Levert noodzakelijke zuurstof en voedingsstoffen
o Voert afvalstoffen af die door actieve skeletspieren bij de stofwisseling worden gevormd
• Skeletspieren trekken samen wanneer ze gestimuleerd worden door het centraal zenuwstelsel
• Zenuwvezels (axonen)
o Lopen door het epimysium
o Vertakken zich door het perimysium
o Komen endomysium aansturen van afzonderlijke spiervezels
• Skeletspieren → willekeurige spieren → bestuurt door onze wil
o Sommige onwillekeurig → skeletspieren betrokken bij ademhaling (diafragma, middenrif)
3. SKELETSPIERVEZELS HEBBEN KENMERKENDE EIGENSCHAPPEN
• Verschillen van “gemiddelde cel”
• In beenspier: lengte gelijk aan die van de gehele spier (max 60 cm)
2
, • Multinucleair: per cel zijn er honderden celkernen aanwezig
3.1 HET SARCOLEMMA EN DE TRANSVERSALE TUBULI
sarcolemma of plasmamembraan (van een spiervezel)
• Omgeeft het cytoplasma of sarcoplasma
• Openingen verspreid over plasmamembraan zijn verbonden met een netwerk van smalle buisjes (T-
tubuli)
Transversale tubuli of T-tubuli
• Netwerk van smalle buisjes
• Gevuld met extracellulaire vloeistof
• Vormen doorgangen door de spiervezel
• Belangrijke rol bij gelijktijdige samentrekking van alle gebieden van de spiervezel
Spiervezelcontractie → gecoördineerde interactie van elektrische en chemische gebeurtenissen
• Elekrische impulsen door het plasmamembraan veroorzaken een samentrekking door chemische
veranderingen in de gehele spiervezels te veroorzaken
• Elektrische impulsen bereiken binnenkant van de cel via de T-tubuli gelegen in het plasmamembraan
3.2 MYOFIBRILLEN
In spiervezel → vertakkingen van T-tubuli liggen rond cilindervormige structuren = myofibrillen
• Bundels van dikke en dunne myofilamenten (eiwitfilamenten)
• Bestaan uit actine en myosine
o Dikke filamenten → myosinefilamenten
o Dunne filamenten → actinemoleculen
• Kunnen zich actief verkorten
• Verantwoordelijk voor samentrekking van spiervezels
• Verbonden aan uiteinden van sarcolemma → hele cel wordt korter als fibrillen samentrekken
• Mitochondriën en glycogeenkorrels liggen verspreid in myofibrillen → worden afgebroken tot
glucose
o Afbraak glucose + activiteti van mitochindriën → ATP vrij
o Nodig voor energie voor spiercontracties
3.3 HET SARCOPLASMATISCH RETICULUM (SR)
T-tubulis is verbonden met membranen van SR (waar T-tubulis een myofibril omgeeft
• = gespecialiseerde vorm van glad endoplasmatisch reticulum
• Vormt buisvormig netwerk rond myofibril
• Aan zijden van T-tubulis → verbrede compartimenten van SR = terminale cisternen
• Als een T-tubulis een myofibril omgeeft → ligt tussen 2 cisternen = triaden
• Concentratie calciumionen in terminale cisternen is hoog
• Concentratir calciumionen in cytoplasma van alle cellen wordt laag gehouden
• Meeste cellen pompen Ca-ioenen door het plasmamembraan naar buiten (in de extracellulaire
vloeistof)
• In skeletspieren: Ca-ionen worden actief naar de terminale cisternen van het SR getransporteerd
• Spiercontractie start wanneer opgeslagen Ca-ionen vanuit terminale cisternen naar het sarcoplasma
wordt afgegeven
3.4 SARCOMEREN
sarcomeren = myofilamenten georganiseerd tot zich herhalende functionele eenheden
• elk myofibril bestaat uit 10 000 sarcomeren → lopen van ene uiteinde naar andere
• kleinste functionele eenheden van spiervezel
• interactie tussen dikke en dunne filamenten → verantwoordlijk voor spiercontractie
o rangschikking dikke en dunne filamenten → gestreept uiterlijk
3