samenvatting wiskunde 2.2

WISKUNDE 2.2

[Ondertitel van document]




JULIE VALKENBORGH
LLO 2B
2021 - 2022

, 1. Wat is probleemoplossend denken
Aangeven hoe in de loop van de geschiedenis van het wiskunde onderwijs de overgang
gemaakt werd van ‘vraagstukken’ naar ‘rekenproblemen/wiskundige problemen’

- Vroeger
o Vroeger sprak men van vraagstukken. Leerlingen kregen dan de kans om
vroeger geziene leerstof in het wiskundeonderwijs te integreren in de algehele
kennis en het geleerde te gebruiken en toe te passen in allerlei reële situaties.
o Vraagstukken konden beschouwd worden als een brug tussen de
bestudeerde leerstof en de praktische toepassing ervan. Begripsvormende
functie.
o Met een vraagstuk de les starten  als hulpmiddel om het inzicht in en het
begrijpen van rekenkundige bewerkingen op te bouwen.
o Vraagstukken hebben een vormende waarde  omvatten problemen die
met logisch redeneren en wiskundig kennis zijn op te lossen. (lln moeten
problemen leren inzien, ze leren verwoorden en oplossen)
o Nadruk lag op het leren oplossen van de vraagstukken dan op vraagstukken
oplossen.  op deze manier werd het wiskundig denken en het inzicht in
probleemsituaties gestimuleerd.
- Nu
o NU: term vraagstukken  ruimere betekenis gekregen dan vroeger.
o Nu spreekt men van rekenproblemen en wiskundige problemen. ‘Een
wiskundig probleem is een wiskundige opgave binnen een realistische context
waarbij je één of meerdere oplossingen kan vinden.
o Componenten in vraagstukken
 Automatiseren moet afwezig zijn.
 Redeneren aanwezig
 Hogere-orde denkprocessen aanwezig
 Verschillende pogingen nodig om het probleem op te lossen 
meerdere oplossingswegen
 Als leerlingen meerdere oplossingswegen moeten proberen, is
vaak een indicatie van de moeilijkheidsgraad van het probleem
en toont aan dat automatisatie niet voldoende is.
 Wiskundig probleem moet aangepast zijn aan de ontwikkeling van de
leerlingen
 Een uitdagend probleem voor een leerling in het eerste leerjaar
wordt een eenvoudige oefening voor een leerling in het vierde
leerjaar.
 Wiskundige problemen context van het probleem (verband)
 Te gekaderd binnen een typische schoolse context
 Meer realiteitsgebonden context van problemen. 
belevingswereld van kinderen.
Relevante eindtermen selecteren die te maken hebben met probleemoplossend denken

- Geen rekenproblemen te vinden in de eindtermen, maar wel:
o Problemen
o Rijke problemen in contexten
o Toepassingssituaties
o Strategieën

, o Probleemoplossende vaardigheden

- Mogelijke eindtermen
o 1.29
o 4.1
o 4.2
o 5.2
o 5.4


Relevante leerplandoelen selecteren uit de verschillende leerplannen die te maken hebben
met probleemoplossend denken

- De term rekenproblemen komt niet voor in de leerplannen, maar wel:
o Toepassingen
o Domeinoverschrijdende doelen
- Komt vooral in het vierde leerjaar aanbod



2. Heuristieken
De verschillende fasen bij het oplossen van vraagstukken (4) toepassen om een gegeven
vraagstuk op te lossen.




- Problemen bevinden zich in stappen 2 en 3  lln begrijpen de inhoud van het
probleem niet, maar leiden zich door enkele getallen en wat sleutelwoorden om in het
wilde weg te beginnen rekenen.
o Als lkr belangrijk om voldoende tijd te steken in de analyse van het probleem.
- Stap 4  verwezen naar heuristiek.
= heuristiek zijn verstandige zoekstrategieën die geen garantie bieden op het vinden
van de oplossing van een gegeven probleem, maar die de kans daartoe aanzienlijk
vergroten.
- Stap 6 en 7 zijn niet te onderschatten.  het interpreteren om tot een antwoord te
kunnen komen is ook nog van belang.