Eenheden:
m = massa = kg F = m.g
g = gravitatieversnelling = 9,81 m/S2 p = F/A (wet van Pascal)
F = kracht = N/kg (Volume-)debiet: q=A.v opp. Maal snelheid
p = druk = N/m2 of q=V/t volume gedeeld door de tijd
ρ = dichtheid = kg/m³ 1 atmosfeer (= 1013,25 hPa
A = oppervlakte = m² p0 = luchtdruk vloeistof = 105 Pa = 1 bar
V = Volume = m³
v = snelheid = m/s
q = debiet = m³/s of kg
•Energie: - potentieel: Epotentieel = m.g.h (hoogte)
- kinetisch: Ekinetisch = ½ m.v² (snelheid)
Epotentieel wordt omgezet naar Ekinetisch bv. bij rollercoaster
•Druk – de kracht die 1 Newton uitoefent op een vierkante meter
Druk in stilstaande vloeistof of gas: p= ρ.g.h+p+p0
F.A = m.g/A = ρ.V.g/A = ρ.A.h.g/A = ρ.g.h
p: hydrostatische druk (Pa = N/m²) op diepte h(m)
g: gravitatieversnelling ( m/s² = N/kg)
ρ: dichtheid vloeistof (kg/m³)
p: druk buiten de vloeistof, meestal de luchtdruk
p0 = ρ.g.h
plinks = prechts
Dus: p0 + ρ.g.h = p0 + ρ.g.h
↔ plucht = pvacuum+ρkwik.g.hkwik
bekend meten
, Δp = ρvl.g.Δh
B
pA = pB
A
↔ pgas + pvl.9,81.Δh = patmosfeer
Vloeistof in manometer:
- voor kleine drukverschillen: alcohol
- voor grotere drukverschillen: kwik
p = F/A (Pa = N/m²)
Linkerblok: p = F/A = 400N/6m² ≈ 67N/m²
Rechterblok: p = F/A = 400N/20m² = 20N/m²
Achtergrondbedenking: blokken ≈ 40 kg
Immers: F = m.g
Gravitatieversnelling g = 9,81 ≈ 10
Invullen: 400 = m . 10
massa ≈ 40 kg
•Dichtheid – de dichth. van een stof wordt bepaald door de afstand tussen de atomen van de stof
ρ = m/V
ρ = kg/m³ m = kg V = m³
Smelten: - gem. afstand tussen moleculen/atomen wordt groter
- meeste stoffen zetten uit
- de dichtheid van een stof neemt tijdens het smelten meestal af
•Debiet – hoeveelheid van een vloeistof of gas passeert er per tijdseenheid
V1.A1 = v2.A2 (continuïteitsvergelijking van Castelli)