11.2.1 Stengel, wortel en blad
Een zaadplant heeft een eenvoudig bouwplan dat uit 3, makkelijk te onderscheiden, organen
bestaat: wortel(s), stengel(s) en bladeren. Alle andere delen en organen zijn te herleiden
tot deze drie. Hoewel alle zaadplanten zich geslachtelijk voortplanten (stuifmeelkorrels en
eicellen), kunnen veel soorten zich ook ongeslachtelijk vermeerderen door uitlopers (bollen
of knollen)
Soms is het lastig om onderdelen van de plant tot de 3 hoofdorganen te benoemen.
Stengels zijn altijd te herkennen aan dat ze uit knopen en leden bestaan en knoppen
hebben. Wortels zitten altijd onder de grond en bezitten geen bladgroen. Bladeren zijn altijd
te herkennen aan dat er een okselknop in de voet van een bladsteel zit, ook bij aangepaste
bladeren (stekels van een cactus)
11.2.2 Bloemen
De bloemen van een zaadplant herbergen de voortplantingsorganen.
1 = de stempel
2 = de stijl
3 = het kroonblad
4 = het meeldraad
5 = het kelkblad
6 = het vruchtbeginsel
7 = het zaadbeginsel
De bloem van een bedektzadige plant is opgebouwd uit een kelk met kelkbladeren, en
daarbinnen een kroon met kroonbladeren. Geen aparte kelk en kroon, dan heet het een
bloemdek (bv bij een tulp)
Binnenin de bloem bevinden zich de geslachtsorganen van de plant. Het vrouwelijke
geslachtsorgaan, de stamper, bestaat uit de stempel, de stijl en het vruchtbeginsel. In
het vruchtbeginsel zitten 1 of meerdere zaadbeginsels (zaadknoppen) In het zaadbeginsel
zit een eicel. Het zaadbeginsel ontwikkelt zich na de bevruchting tot een zaad in het
vruchtbeginsel. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht.
Rondom de stamper zitten de mannelijke voortplantingsorganen, de meeldraden. Een
meeldraad bestaat uit een helmknop en een helmdraad. De helmknop bestaat uit 2
helmhokjes, waarin de stuifmeelkorrels ontwikkelen. In de stuifmeelkorrel zit de mannelijke
voortplantingskern.