1. L’entreprise: ses services, ses secteurs d’activité et ses employés
A. Professions/rôles/fonctions/secteurs d'activités
accueil (un) ontvangst, onthaal
accueillir qqn iemand ontvangen
acheter qqch (iets) kopen
acheteur(euse) (un(e)) inkoper, inkoopster
activité (une) activiteit
aide-comptable (un(e)) hulpboekhouder
affaires (des, f.) zaken, business
agence (une) filiaal, een bijkantoor
agence de publicité (une) reclamebureau
agence de voyages (une) reisbureau
annonce (une) advertentie
assistant(e) (un(e)) assistent(e)
assurance (une) verzekering
cadre (un) kaderpersoneel; directie
cantine (une) bedrijfsrestaurant
chef (un) hoofd, chef
chef des ventes (un) verkoopdirecteur
chef des achats (un) aankoopdirecteur
chiffre d’affaires (un) omzet
client(e) (un(e)) klant
collègue (un(e)) collega
commerçant(e) (un(e)) winkelier, handelaar (-ster)
commercial(e) (un(e)) commercieel medewerker (-ster)
commercialisation (une) [des produits] het op-de-markt-brengen
commercialiser qqch / lancer sur le marché (iets) op de markt brengen
compétent bekwaam
comptabilité (une) boekhouding
comptable (un(e)) boekhouder (-ster)
consommateur(trice) (un(e)) consument
correspondant(e) (téléphonique) (un(e)) gesprekspartner (aan de telefoon)
département (un) afdeling
détaillant (un) detailhandelaar
direction (une) directie
distribuer verdelen
distributeur (un) distributeur, exploitant (een persoon)
distributeur (un) automaat
p.ex. : un distributeur de billets bv. geldautomaat
distribution (une) distributie
employé(e) (un(e)) werknemer, werkneemster
équipe (une) ploeg, team
étape (une) [de production] (productie)fase, etappe
exportation (maritime) (une) (maritieme) export
exportateur (un) exporteur
exporter exporteren
1
,exposant (un) standhouder
faire partie de deel uitmaken van
fonction (une) [professionnelle] functie, beroep
fonctionnaire (un(e)) ambtenaar
fournir leveren
fournisseur (un) leverancier
grossiste (un) groothandelaar
importateur (un) invoerder
importation (une) invoer
Importer importeren
import-export (l’) (m.) import-export
industrie (une) industrie
informaticien(ne) (un(e)) informaticus
informatique (l') (f.) [secteur] informatiseringsector
ingénieur(e) (un(e)) ingenieur
magasinier (un) – magasinière (une) magazijnier
management (un) management
marketing (le) marketing
obligatoire verplicht
ouvrier (un) – ouvrière (une) arbeider, arbeidster
ouvrir qqch Iets openen
partenaire (un(e)) partner
participant(e) (un(e)) deelnemer, deelneemster
particulier (un) [opposé à professionnel] particulier
personnel (le) personeel
producteur (un) producent
production (une) productie
produire produceren
produit(e) par vervaardigd door
profession (une) beroep
professionnellement beroepsmatig
publicité (une) reclame
quotidien(ne) dagelijks
représentant(e) (un(e)) vertegenwoordiger, vertegenwoordigster
représenter qqch iets vertegenwoordigen
responsable (un(e)) verantwoordelijk(e)
responsable des achats (un/une) hoofd inkoop
responsable des ventes (un/une) hoofd verkoop
risque (un) risico
salaire (un) salaris
secrétaire (un(e)) secretaris/ secretaresse
secrétaire de direction (un(e)) directiesecretaris/-secretaresse
sécurité (une) veiligheid
stagiaire (un(e)) Stagiair(e)
vendre qqch à qqn (iets aan iemand) verkopen
vendre au détail detailverkoop doen
vendre en gros in het groot verkopen
vendre en ligne online verkopen
vente (une) verkoop
2
, visiteur (un) bezoeker
assurances (des, f.) verzekeringen
assurer qqn/qqch (iemand, iets) verzekeren
banque (une) bank
industrie (une) industrie
secteur (d’activité) (un) branche, sector
secteur bancaire (un) bankwezen
service (de la) comptabilité (un) afdeling boekhouding
service (de la) production (un) productieafdeling
service (des) achats (un) afdeling inkoop
service (un) [d’une entreprise] afdeling / dienst (van en bedrijf)
service (des) ventes (un) afdeling verkoop
service clientèle / service clients (un) klantenservice
service commercial (un) commerciële afdeling / dienst
service de presse (un) persdienst
B. Types d’entreprises et chaîne de distribution
centre commercial (un) winkelcentrum
compagnie d’assurance (une) verzekeringsmaatschappij
détaillant (un) detailhandelaar
entrepôt (un) opslagplaats, magazijn
entreprise (une) bedrijf
une petite entreprise een klein bedrijf
une moyenne entreprise een middelgroot bedrijf
une grande entreprise een groot bedrijf
une PME een KMO
en gros groot(handel), in het groot
marché clé (un) centrale afzetmarkt
SA (une) NV (naamloze vennootschap)
siège (un) zetel / hoofdkantoor
usine (une) fabriek
C. Question de géographie
à l’étranger in het buitenland
à l’intérieur in het binnenland
Allemagne (l’) (f.) Duitsland
capitale (une) hoofdstad
Etats-Unis (les) (m.) Verenigde Staten
étranger(ère) buitenlands
Japon (m.) Japan
Maroc (m.) Marokko
Mexique (le) Mexico
Royaume-Uni (m.) Verenigd Koninkrijk
Suède (la) Zweden
Suisse (la) Zwitserland
3
A. Professions/rôles/fonctions/secteurs d'activités
accueil (un) ontvangst, onthaal
accueillir qqn iemand ontvangen
acheter qqch (iets) kopen
acheteur(euse) (un(e)) inkoper, inkoopster
activité (une) activiteit
aide-comptable (un(e)) hulpboekhouder
affaires (des, f.) zaken, business
agence (une) filiaal, een bijkantoor
agence de publicité (une) reclamebureau
agence de voyages (une) reisbureau
annonce (une) advertentie
assistant(e) (un(e)) assistent(e)
assurance (une) verzekering
cadre (un) kaderpersoneel; directie
cantine (une) bedrijfsrestaurant
chef (un) hoofd, chef
chef des ventes (un) verkoopdirecteur
chef des achats (un) aankoopdirecteur
chiffre d’affaires (un) omzet
client(e) (un(e)) klant
collègue (un(e)) collega
commerçant(e) (un(e)) winkelier, handelaar (-ster)
commercial(e) (un(e)) commercieel medewerker (-ster)
commercialisation (une) [des produits] het op-de-markt-brengen
commercialiser qqch / lancer sur le marché (iets) op de markt brengen
compétent bekwaam
comptabilité (une) boekhouding
comptable (un(e)) boekhouder (-ster)
consommateur(trice) (un(e)) consument
correspondant(e) (téléphonique) (un(e)) gesprekspartner (aan de telefoon)
département (un) afdeling
détaillant (un) detailhandelaar
direction (une) directie
distribuer verdelen
distributeur (un) distributeur, exploitant (een persoon)
distributeur (un) automaat
p.ex. : un distributeur de billets bv. geldautomaat
distribution (une) distributie
employé(e) (un(e)) werknemer, werkneemster
équipe (une) ploeg, team
étape (une) [de production] (productie)fase, etappe
exportation (maritime) (une) (maritieme) export
exportateur (un) exporteur
exporter exporteren
1
,exposant (un) standhouder
faire partie de deel uitmaken van
fonction (une) [professionnelle] functie, beroep
fonctionnaire (un(e)) ambtenaar
fournir leveren
fournisseur (un) leverancier
grossiste (un) groothandelaar
importateur (un) invoerder
importation (une) invoer
Importer importeren
import-export (l’) (m.) import-export
industrie (une) industrie
informaticien(ne) (un(e)) informaticus
informatique (l') (f.) [secteur] informatiseringsector
ingénieur(e) (un(e)) ingenieur
magasinier (un) – magasinière (une) magazijnier
management (un) management
marketing (le) marketing
obligatoire verplicht
ouvrier (un) – ouvrière (une) arbeider, arbeidster
ouvrir qqch Iets openen
partenaire (un(e)) partner
participant(e) (un(e)) deelnemer, deelneemster
particulier (un) [opposé à professionnel] particulier
personnel (le) personeel
producteur (un) producent
production (une) productie
produire produceren
produit(e) par vervaardigd door
profession (une) beroep
professionnellement beroepsmatig
publicité (une) reclame
quotidien(ne) dagelijks
représentant(e) (un(e)) vertegenwoordiger, vertegenwoordigster
représenter qqch iets vertegenwoordigen
responsable (un(e)) verantwoordelijk(e)
responsable des achats (un/une) hoofd inkoop
responsable des ventes (un/une) hoofd verkoop
risque (un) risico
salaire (un) salaris
secrétaire (un(e)) secretaris/ secretaresse
secrétaire de direction (un(e)) directiesecretaris/-secretaresse
sécurité (une) veiligheid
stagiaire (un(e)) Stagiair(e)
vendre qqch à qqn (iets aan iemand) verkopen
vendre au détail detailverkoop doen
vendre en gros in het groot verkopen
vendre en ligne online verkopen
vente (une) verkoop
2
, visiteur (un) bezoeker
assurances (des, f.) verzekeringen
assurer qqn/qqch (iemand, iets) verzekeren
banque (une) bank
industrie (une) industrie
secteur (d’activité) (un) branche, sector
secteur bancaire (un) bankwezen
service (de la) comptabilité (un) afdeling boekhouding
service (de la) production (un) productieafdeling
service (des) achats (un) afdeling inkoop
service (un) [d’une entreprise] afdeling / dienst (van en bedrijf)
service (des) ventes (un) afdeling verkoop
service clientèle / service clients (un) klantenservice
service commercial (un) commerciële afdeling / dienst
service de presse (un) persdienst
B. Types d’entreprises et chaîne de distribution
centre commercial (un) winkelcentrum
compagnie d’assurance (une) verzekeringsmaatschappij
détaillant (un) detailhandelaar
entrepôt (un) opslagplaats, magazijn
entreprise (une) bedrijf
une petite entreprise een klein bedrijf
une moyenne entreprise een middelgroot bedrijf
une grande entreprise een groot bedrijf
une PME een KMO
en gros groot(handel), in het groot
marché clé (un) centrale afzetmarkt
SA (une) NV (naamloze vennootschap)
siège (un) zetel / hoofdkantoor
usine (une) fabriek
C. Question de géographie
à l’étranger in het buitenland
à l’intérieur in het binnenland
Allemagne (l’) (f.) Duitsland
capitale (une) hoofdstad
Etats-Unis (les) (m.) Verenigde Staten
étranger(ère) buitenlands
Japon (m.) Japan
Maroc (m.) Marokko
Mexique (le) Mexico
Royaume-Uni (m.) Verenigd Koninkrijk
Suède (la) Zweden
Suisse (la) Zwitserland
3
