PROBLEEM 7
1. Hoe wordt de onderlinge rangorde tussen boedelschulden bepaald?
In het boek van Van Boom wordt dit slechts beperkt behandeld. Belangrijk bij dit leerdoel
zijn de arresten De Ranitz en De Leeuw q.q./Ontvanger en Ontvanger/Hamm q.q.
2. Wat zijn voorrechten?
Uit art 3:278 lid 1 valt af te leiden dat het voorrang geeft bij verhaal op het vermogen van de
schuldenaar. Het is niet meer dan het recht om bij de rangregeling hoger te worden geplaatst
dan medeschuldeisers. Her voorrecht zelf schept dus geen verhaalsrecht, maar is er aan
verbonden.
Aan sommige vorderingsrechten verbindt de wet een bijzonder of algemeen voorrecht (ook
wel bijzonder of algemeen ‘privilege’ genoemd). Dat geeft de crediteur voorrang bij de
verdeling van een bepaald goed (bijzonder voorrecht), bij de verdeling van een willekeurig
goed of bij de verdeling van het gehele vermogen (algemeen voorrecht).
Het voorrecht creëert geen verhaalsrecht, maar is juist accessoir aan de
verhaalsbevoegdheid die de crediteur ontleent aan zijn vorderingsrecht op de debiteur. Een
voorrecht is een nevenrecht aan een vorderingsrecht (art. 6:142 BW). Als de vordering
tenietgaat, gaat ook het voorrecht verloren. Bij overgang van de vordering gaat in beginsel
het voorrecht mee over.10 Het voorrecht geeft niet een executoriale titel of recht van parate
executie; de bevoorrechte crediteur zal dus gewoon een executoriale titel moeten
bemachtigen voordat hij zijn bevoorrechte vordering kan uitoefenen. In beginsel is voor
uitoefening van het voorrecht nodig dat de debiteur van de vordering en de gerechtigde van
het goed dezelfde zijn.
Algemene voorrechten afdeling 3.10.3
Een algemeen voorrecht rust op alle tot een vermogen behorende goederen, de voor verhaal
onvatbare vanzelfsprekend uitgezonderd. Tot deze categorie behoort bijvoorbeeld het
voorrecht verbonden aan een geldvordering uit arbeidsovereenkomst (art 3:288).
Voorrechten zijn geen goederenrechtelijke rechten op een goed, zoals pand en hypotheek
dat zijn. Hebben dus geen zaaksgevolg. Het voorrecht heeft alleen werking jegens de
debiteur. Voorrechten hebben dus geen droit de suite. De voornaamste algemene
voorrechten zijn te vinden in art. 3:288 BW. De volgorde waarin de wet deze voorrechten
plaatst, bepaalt ook hun onderlinge rangorde (art. 3:281 lid 2 BW). Het gaat om de
vorderingen genoemd onder a tot en met e:
- Kosten van aanvraag faillissement (sub a)
- Kosten van lijkbezorging (sub b)
- Pensioenaanspraak en afdracht ( sub c en d)
- Loonvorderingen (sub e).
Naast de algemene voorrechten die in het BW zijn opgenomen, zijn er tal van algemene
voorrechten buiten het BW te vinden. De belangrijkste daarvan is het voorrecht van de
fiscus; zie art. 21 en 22 Invorderingswet 1990 (InvW), waarover nader par. 6.2 e.v.
1
1. Hoe wordt de onderlinge rangorde tussen boedelschulden bepaald?
In het boek van Van Boom wordt dit slechts beperkt behandeld. Belangrijk bij dit leerdoel
zijn de arresten De Ranitz en De Leeuw q.q./Ontvanger en Ontvanger/Hamm q.q.
2. Wat zijn voorrechten?
Uit art 3:278 lid 1 valt af te leiden dat het voorrang geeft bij verhaal op het vermogen van de
schuldenaar. Het is niet meer dan het recht om bij de rangregeling hoger te worden geplaatst
dan medeschuldeisers. Her voorrecht zelf schept dus geen verhaalsrecht, maar is er aan
verbonden.
Aan sommige vorderingsrechten verbindt de wet een bijzonder of algemeen voorrecht (ook
wel bijzonder of algemeen ‘privilege’ genoemd). Dat geeft de crediteur voorrang bij de
verdeling van een bepaald goed (bijzonder voorrecht), bij de verdeling van een willekeurig
goed of bij de verdeling van het gehele vermogen (algemeen voorrecht).
Het voorrecht creëert geen verhaalsrecht, maar is juist accessoir aan de
verhaalsbevoegdheid die de crediteur ontleent aan zijn vorderingsrecht op de debiteur. Een
voorrecht is een nevenrecht aan een vorderingsrecht (art. 6:142 BW). Als de vordering
tenietgaat, gaat ook het voorrecht verloren. Bij overgang van de vordering gaat in beginsel
het voorrecht mee over.10 Het voorrecht geeft niet een executoriale titel of recht van parate
executie; de bevoorrechte crediteur zal dus gewoon een executoriale titel moeten
bemachtigen voordat hij zijn bevoorrechte vordering kan uitoefenen. In beginsel is voor
uitoefening van het voorrecht nodig dat de debiteur van de vordering en de gerechtigde van
het goed dezelfde zijn.
Algemene voorrechten afdeling 3.10.3
Een algemeen voorrecht rust op alle tot een vermogen behorende goederen, de voor verhaal
onvatbare vanzelfsprekend uitgezonderd. Tot deze categorie behoort bijvoorbeeld het
voorrecht verbonden aan een geldvordering uit arbeidsovereenkomst (art 3:288).
Voorrechten zijn geen goederenrechtelijke rechten op een goed, zoals pand en hypotheek
dat zijn. Hebben dus geen zaaksgevolg. Het voorrecht heeft alleen werking jegens de
debiteur. Voorrechten hebben dus geen droit de suite. De voornaamste algemene
voorrechten zijn te vinden in art. 3:288 BW. De volgorde waarin de wet deze voorrechten
plaatst, bepaalt ook hun onderlinge rangorde (art. 3:281 lid 2 BW). Het gaat om de
vorderingen genoemd onder a tot en met e:
- Kosten van aanvraag faillissement (sub a)
- Kosten van lijkbezorging (sub b)
- Pensioenaanspraak en afdracht ( sub c en d)
- Loonvorderingen (sub e).
Naast de algemene voorrechten die in het BW zijn opgenomen, zijn er tal van algemene
voorrechten buiten het BW te vinden. De belangrijkste daarvan is het voorrecht van de
fiscus; zie art. 21 en 22 Invorderingswet 1990 (InvW), waarover nader par. 6.2 e.v.
1
