CW H1: Massacommunicatie
1.1 Communicatie en massacommunicatie
Er bestaan verschillende soorten communicatie:
1) Onderscheid o.b.v. kanaal: 2) Onderscheid o.b.v. doelpubliek:
- Verbale communicatie - Interpersoonlijke communicatie
- Non-verbale communicatie - Massacommunicatie
- Subverbale communicatie
Kenmerken massacommunicatie:
- Boodschap is gericht naar een groot publiek.
- Boodschap is afgestemd op een doorsnee ontvanger.
- De communicatie verloopt indirect.
- Vroeger: voornamelijk éénrichtingsverkeer
- Sinds 21e eeuw: interactie/feedback mogelijk (sociale media)
Burgerjournalistiek (= nieuws dat buiten de gevestigde media verzameld, geschreven en gepubliceerd wordt, door
niet-professionele journalisten) wordt gebruikt om gerechtigheid te bekomen (George Floyd), maar ook als manier
om andere te waarschuwen/informeren.
Digitale media:
positieve gevolgen: negatieve gevolgen:
- online shoppen - grooming
- bingewatchen - cyberpesten
- online meetings - …
- muziek streamen
-…
‘Massa’-media enkel gericht op heel de massa?
Nee, sommigen focussen zich op een bepaalde doelgroep die geïnteresseerd is in één onderwerp.
Dit specifiek publiek = nichepubliek
1.2 Visies op de macht van de media
Communicatiewetenschappen: Welke invloed heeft massamedia op publiek?
Invloed is groot, maar hoe groot?
Verschillende meningen en theorieën:
1. Almachtstheorieën: Invloed van afzonderlijke boodschappen gaat ver (tot 1945)
2. Relativeringstheorieën: Amper invloed (1945-1965)
3. Machtstheorieën: Invloed van geheel aan boodschappen is groot (vanaf 1965)
Almachtstheorieën:
= Massamedia heeft een grote uniforme invloed + publiek is passief
- injectienaaldtheorie / magic bullet theory
- Gebaseerd op stimulus-responsmodel uit behavioristische psychologie.
Een aantal factoren versterkten deze theorie:
- Stijgende populariteit radio en film (jaren 30)
- Massamedia als hulpmiddel in propagandastrijd Hitler (WOII)
Volgens injectienaaldtheorie:
- Media als gevaarlijk: Publiek kreeg één boodschap
- Veronderstelling: mensen nemen zonder mening/kritiek alles van media aan
, Voorbeeld 1:
‘The war of the worlds’ in radioprogramma ‘Mercury Theater on the Air’ door Orson Welles (1938)
- De aflevering wordt voorgesteld als fictie.
- Begint als normale uitzending, opeens onderbroken voor nieuws over invasie.
- Wat maakt deze uitzending zo geloofwaardig?
- Gebruik van achtergrondgeluiden en echte personages.
- Gevolg: paniek bij luisteraars (2 van 6 miljoen).
- Toch ook kritische luisteraars.
Voorbeeld 2:
Payne Fund-studies (jaren ‘20-’30)
- Grote bezorgdheid over invloed film en media op samenleving.
- Start onderzoek over invloed geweld en seks in films op kinderen.
- Verschillende onderdelen:
1) Meting attitudes van kinderen - observatie in labo: registratie fysiologische opwinding - opnieuw meting
attitudes: attitudes bleken gewijzigd!
2) Ook analyse slaap en schoolresultaten: correlatie!
3) Kinderen houden dagboek bij: opnieuw invloed films!
Resultaten dienen gerelativeerd te worden:
- Onderzoekers gingen ervan uit dat kinderen bewust waren van invloed films.
- Gesubsidieerd: Vanaf het begin een grote vooringenomenheid op negatief effect films.
Hierdoor selectie onderzoeksmateriaal.
- Betekent dit dat het onderzoek onbruikbaar is?
Neen, het toont dat men in deze periode ook al het socialiserende en cultiverende van massamedia onderzocht.
+ eerste studies onderzoeken correlatie media en jeugddelinquentie
Voorbeeld 3:
Bye, Bye Belgium (2006)
- Tijdens actualiteitsprogramma ‘Question à la Une’.
- Wordt onderbroken door nepjournaal: Vlaams Parlement kondigt Vlaamse onafhankelijk aan
- Zender kreeg veel telefoontjes van verontruste kijkers.
Beperkingen injectienaaldtheorie:
Effecten van media zijn afhankelijk van meerdere factoren:
- Medium
- Kijker
- Omstandigheden
Bernard Berelson (1912-1979): “Some kinds of communication on some kinds of issues, brought to the attention of
some kind of people under some kinds of conditions, have some kinds of effects.”
Relativeringstheorieën:
Door kritiek op injectienaaldtheorie, gaan onderzoekers (1945-1965):
- Meer aandacht hebben voor ontvanger
- Actieve rol publiek erkennen
- De vraag omdraaien: Wat is het effect van mensen op media?
Twee relativeringstheorieën:
- ‘Uses en gratifications’ benadering
- Balanstheorie / cognitieve dissonantietheorie
1.1 Communicatie en massacommunicatie
Er bestaan verschillende soorten communicatie:
1) Onderscheid o.b.v. kanaal: 2) Onderscheid o.b.v. doelpubliek:
- Verbale communicatie - Interpersoonlijke communicatie
- Non-verbale communicatie - Massacommunicatie
- Subverbale communicatie
Kenmerken massacommunicatie:
- Boodschap is gericht naar een groot publiek.
- Boodschap is afgestemd op een doorsnee ontvanger.
- De communicatie verloopt indirect.
- Vroeger: voornamelijk éénrichtingsverkeer
- Sinds 21e eeuw: interactie/feedback mogelijk (sociale media)
Burgerjournalistiek (= nieuws dat buiten de gevestigde media verzameld, geschreven en gepubliceerd wordt, door
niet-professionele journalisten) wordt gebruikt om gerechtigheid te bekomen (George Floyd), maar ook als manier
om andere te waarschuwen/informeren.
Digitale media:
positieve gevolgen: negatieve gevolgen:
- online shoppen - grooming
- bingewatchen - cyberpesten
- online meetings - …
- muziek streamen
-…
‘Massa’-media enkel gericht op heel de massa?
Nee, sommigen focussen zich op een bepaalde doelgroep die geïnteresseerd is in één onderwerp.
Dit specifiek publiek = nichepubliek
1.2 Visies op de macht van de media
Communicatiewetenschappen: Welke invloed heeft massamedia op publiek?
Invloed is groot, maar hoe groot?
Verschillende meningen en theorieën:
1. Almachtstheorieën: Invloed van afzonderlijke boodschappen gaat ver (tot 1945)
2. Relativeringstheorieën: Amper invloed (1945-1965)
3. Machtstheorieën: Invloed van geheel aan boodschappen is groot (vanaf 1965)
Almachtstheorieën:
= Massamedia heeft een grote uniforme invloed + publiek is passief
- injectienaaldtheorie / magic bullet theory
- Gebaseerd op stimulus-responsmodel uit behavioristische psychologie.
Een aantal factoren versterkten deze theorie:
- Stijgende populariteit radio en film (jaren 30)
- Massamedia als hulpmiddel in propagandastrijd Hitler (WOII)
Volgens injectienaaldtheorie:
- Media als gevaarlijk: Publiek kreeg één boodschap
- Veronderstelling: mensen nemen zonder mening/kritiek alles van media aan
, Voorbeeld 1:
‘The war of the worlds’ in radioprogramma ‘Mercury Theater on the Air’ door Orson Welles (1938)
- De aflevering wordt voorgesteld als fictie.
- Begint als normale uitzending, opeens onderbroken voor nieuws over invasie.
- Wat maakt deze uitzending zo geloofwaardig?
- Gebruik van achtergrondgeluiden en echte personages.
- Gevolg: paniek bij luisteraars (2 van 6 miljoen).
- Toch ook kritische luisteraars.
Voorbeeld 2:
Payne Fund-studies (jaren ‘20-’30)
- Grote bezorgdheid over invloed film en media op samenleving.
- Start onderzoek over invloed geweld en seks in films op kinderen.
- Verschillende onderdelen:
1) Meting attitudes van kinderen - observatie in labo: registratie fysiologische opwinding - opnieuw meting
attitudes: attitudes bleken gewijzigd!
2) Ook analyse slaap en schoolresultaten: correlatie!
3) Kinderen houden dagboek bij: opnieuw invloed films!
Resultaten dienen gerelativeerd te worden:
- Onderzoekers gingen ervan uit dat kinderen bewust waren van invloed films.
- Gesubsidieerd: Vanaf het begin een grote vooringenomenheid op negatief effect films.
Hierdoor selectie onderzoeksmateriaal.
- Betekent dit dat het onderzoek onbruikbaar is?
Neen, het toont dat men in deze periode ook al het socialiserende en cultiverende van massamedia onderzocht.
+ eerste studies onderzoeken correlatie media en jeugddelinquentie
Voorbeeld 3:
Bye, Bye Belgium (2006)
- Tijdens actualiteitsprogramma ‘Question à la Une’.
- Wordt onderbroken door nepjournaal: Vlaams Parlement kondigt Vlaamse onafhankelijk aan
- Zender kreeg veel telefoontjes van verontruste kijkers.
Beperkingen injectienaaldtheorie:
Effecten van media zijn afhankelijk van meerdere factoren:
- Medium
- Kijker
- Omstandigheden
Bernard Berelson (1912-1979): “Some kinds of communication on some kinds of issues, brought to the attention of
some kind of people under some kinds of conditions, have some kinds of effects.”
Relativeringstheorieën:
Door kritiek op injectienaaldtheorie, gaan onderzoekers (1945-1965):
- Meer aandacht hebben voor ontvanger
- Actieve rol publiek erkennen
- De vraag omdraaien: Wat is het effect van mensen op media?
Twee relativeringstheorieën:
- ‘Uses en gratifications’ benadering
- Balanstheorie / cognitieve dissonantietheorie