Algemene psychologie
Basisles 2: onderzoeksmethoden 1 & 2
Hoofdstuk 1: pagina’s 23-33 + extra info slides te kennen
Snoep kinderen
Het krijgen van snoep, zonder ervan te eten, kan al een effect hebben op een kind.
Maar je kan dus voor de andere groep die geen snoep gekregen heeft, suikervrije snoep.
Gemengde groepen die best gelijkaardig zijn. Jongens en meisjes mixen + niet alle rustige
kinderen in 1 groep en de drukke in een andere. Dit kan het onderzoek beïnvloeden als dit
niet gelijkaardig is. De suikers in het snoep mag het enige zijn dat verschilt tussen de 2
groepen.
1. Stappen van de wetenschappelijke methode
Onderzoek = wetenschappelijke methode
1.1. EMPIRISCHE CYCLUS
- Theorie
- Hypothese
- Dataverzameling
o Observatie
o Interview
o Gevalstudie
o Vragenlijstonderzoek
o Correlationeel onderzoek
o Experimenteel onderzoek
- Analyseren van de data
o Beschrijvend
o Inductief
Voorbeelden
1
,IQ 102 & 99 = geen significant verschil!
1.2. Wetenschappelijke theorie
Theorie = “suiker maakt kinderen hyperactief”
Daaruit ga je een hypothese ontwikkeling = onderzoeksvraag
Dataverzamelingen: drankjes geven
Beschrijvende analyse = wat is het resultaat
Inductieve analyse = significant groter?
Een theorie = toetsbaar! = geen vaststaand feit
= een toetsbare verklaring voor een verzameling feiten of waarnemingen
Toetsen ervan gebeurt in 4 methodische stappen:
1. Een hypothese ontwikkelen
2. Objectieve data verzamelen
3. De resultaten analyseren
4. De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren(=herhaald door onafhankelijke
onderzoeken)
Eigenschappen van een theorie:
- Kan feiten verklaren
- Kan worden getest
2
,1.3. Hypothese
= falsifieerbare voorspelling die uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek, een bewering
over de relatie tussen variabelen.
Falsificeerbaar / falsifieerbaar = toetsbaar
Bewering over relatie tussen variabelen = bv. suiker en energie. Relatie daartussen / bv.
haarkleur en intelligentie
Twee hypothesen:
- H0: er is geen verband tussen de variabelen
Brunettes en blondines zijn even intelligent
Kinderen die suikerhoudende drankje drinken zijn even actief als kinderen die water
drinken
- H1: er is wel een verband
Brunettes zijn intelligenter dan blondines
Suiker maakt kinderen hyperactief
H0 wordt verworpen als het verschil in scores op de variabele (IQ/hyperactiviteit) tussen
verschillende condities groot genoeg is (als het “significant” is)
1.4. Dataverzameling
Psychologie = wetenschap = gebaseerd op feiten = uitspraken over de werkelijkheid = vaak
‘meten’
Erg belangrijk in (psychologische) wetenschap: de juiste meetmethode/dataverzameling op
de correcte manier hanteren
3
, Manieren voor dataverzameling:
- Observatie
- Interview
- Gevalstudie (case study)
- Vragenlijstonderzoek (survey)
- Correlationeel onderzoek
- Experimenteel onderzoek
1.4.1. Observatie
Observeerder:
- Professionele onbekenden (objectief, soms artificieel) bv. wij gaan in een klas
kinderen observeren
- Bekenden (subjectief)
Nadeel = je gaat niet meer objectief zijn
Voordeel = bekende heeft zicht op hoe een kind zich gedraagt
Natuurlijke omgeving
Multiple sociale personae
Voordelen:
- Onbekend gebied
- Geen taal
Nadelen:
- Geen controle over omgeving
- Niet alles is waarneembaar (bv. attitudes)
- Observatie beïnvloedt wat je wil observeren (Masters & Johnson onderzoek naar
seks. Als iemand meekijkt beïnvloedt dat u)
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
= de betrouwbaarheid tussen observators of beoordelaars laag zal zijn
= als we allemaal dezelfde intelligentietest gaan afnemen, dan zal die hoog zijn!
- Correctheid van de menselijke observatie niet altijd feilloos (bv. ooggetuigen)
4
Basisles 2: onderzoeksmethoden 1 & 2
Hoofdstuk 1: pagina’s 23-33 + extra info slides te kennen
Snoep kinderen
Het krijgen van snoep, zonder ervan te eten, kan al een effect hebben op een kind.
Maar je kan dus voor de andere groep die geen snoep gekregen heeft, suikervrije snoep.
Gemengde groepen die best gelijkaardig zijn. Jongens en meisjes mixen + niet alle rustige
kinderen in 1 groep en de drukke in een andere. Dit kan het onderzoek beïnvloeden als dit
niet gelijkaardig is. De suikers in het snoep mag het enige zijn dat verschilt tussen de 2
groepen.
1. Stappen van de wetenschappelijke methode
Onderzoek = wetenschappelijke methode
1.1. EMPIRISCHE CYCLUS
- Theorie
- Hypothese
- Dataverzameling
o Observatie
o Interview
o Gevalstudie
o Vragenlijstonderzoek
o Correlationeel onderzoek
o Experimenteel onderzoek
- Analyseren van de data
o Beschrijvend
o Inductief
Voorbeelden
1
,IQ 102 & 99 = geen significant verschil!
1.2. Wetenschappelijke theorie
Theorie = “suiker maakt kinderen hyperactief”
Daaruit ga je een hypothese ontwikkeling = onderzoeksvraag
Dataverzamelingen: drankjes geven
Beschrijvende analyse = wat is het resultaat
Inductieve analyse = significant groter?
Een theorie = toetsbaar! = geen vaststaand feit
= een toetsbare verklaring voor een verzameling feiten of waarnemingen
Toetsen ervan gebeurt in 4 methodische stappen:
1. Een hypothese ontwikkelen
2. Objectieve data verzamelen
3. De resultaten analyseren
4. De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren(=herhaald door onafhankelijke
onderzoeken)
Eigenschappen van een theorie:
- Kan feiten verklaren
- Kan worden getest
2
,1.3. Hypothese
= falsifieerbare voorspelling die uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek, een bewering
over de relatie tussen variabelen.
Falsificeerbaar / falsifieerbaar = toetsbaar
Bewering over relatie tussen variabelen = bv. suiker en energie. Relatie daartussen / bv.
haarkleur en intelligentie
Twee hypothesen:
- H0: er is geen verband tussen de variabelen
Brunettes en blondines zijn even intelligent
Kinderen die suikerhoudende drankje drinken zijn even actief als kinderen die water
drinken
- H1: er is wel een verband
Brunettes zijn intelligenter dan blondines
Suiker maakt kinderen hyperactief
H0 wordt verworpen als het verschil in scores op de variabele (IQ/hyperactiviteit) tussen
verschillende condities groot genoeg is (als het “significant” is)
1.4. Dataverzameling
Psychologie = wetenschap = gebaseerd op feiten = uitspraken over de werkelijkheid = vaak
‘meten’
Erg belangrijk in (psychologische) wetenschap: de juiste meetmethode/dataverzameling op
de correcte manier hanteren
3
, Manieren voor dataverzameling:
- Observatie
- Interview
- Gevalstudie (case study)
- Vragenlijstonderzoek (survey)
- Correlationeel onderzoek
- Experimenteel onderzoek
1.4.1. Observatie
Observeerder:
- Professionele onbekenden (objectief, soms artificieel) bv. wij gaan in een klas
kinderen observeren
- Bekenden (subjectief)
Nadeel = je gaat niet meer objectief zijn
Voordeel = bekende heeft zicht op hoe een kind zich gedraagt
Natuurlijke omgeving
Multiple sociale personae
Voordelen:
- Onbekend gebied
- Geen taal
Nadelen:
- Geen controle over omgeving
- Niet alles is waarneembaar (bv. attitudes)
- Observatie beïnvloedt wat je wil observeren (Masters & Johnson onderzoek naar
seks. Als iemand meekijkt beïnvloedt dat u)
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
= de betrouwbaarheid tussen observators of beoordelaars laag zal zijn
= als we allemaal dezelfde intelligentietest gaan afnemen, dan zal die hoog zijn!
- Correctheid van de menselijke observatie niet altijd feilloos (bv. ooggetuigen)
4