Begrippenlijst Literair Mechaniek (Verhaalanalyse)
Hoofdstuk 2: Verhalende teksten (epiek en dramatiek)
Paragraaf 2.2:
Ingebedde taalsituatie: In verhaalwereld communiceren personages met elkaar
verteller produceert deze dialogische taalsituatie hun tekst is ingekaderd in die van
de verteller.
Vertellende instantie: staat boven de wereld van de personages.
Twee niveaus inbedding:
1. Verteller (die tekst produceert)
2. Vertelde wereld (verhaalwereld gepresenteerd door verteller, in deze wereld
communiceren personages met elkaar)
Hoofdstuk 8: Vertellen
Paragraaf 8.1:
Vertellerstekst: De tekst van de verteller.
Persoonstekst: De tekst van een personage. (Kan dus ook zijn dat een personage
zelf een situatie omschrijft.)
Paragraaf 8.3:
Verteller: Degene die het verhaal vertelt in het boek
Auteur: Schrijver van het boek (niet zichtbaar in het boek)
Paragraaf 8.5.1:
Auctoriale (alwetend) vertelsituatie: Staat boven het verhaal en heeft alle touwtjes in
handen. Kent verleden, heden en toekomst en kan ingrijpen op het verhaal.
Kent het innerlijk, de gedachtes en de gevoelens van alle personages.
Vertellerscommentaar: De verteller ‘stuurt’ de lezer door een mening, oordeel en/of
de ‘waarheid’ te geven.
Apostrofe: De verteller spreekt een personage aan in een verhaal. Maar de
personage is in een andere wereld en kan hem niet horen.
Verteller als gids: Neemt de lezer bij de hand om hem de verhaalwereld binnen te
leiden. Geeft veel extra commentaar op het verhaal. Bijvoorbeeld: ‘Gestorven! ’t Zal
zeker eenmaal van ons gezegd worden.’
Paragraaf 8.5.3:
Ik-vertelsituatie: Ik-verteller is verteller en personage tegelijk. Alleen de gedachten,
dromen, gevoelens en ervaringen van de ik persoon.
Vertellend ik: Ik verteld vanuit het heden.
Belevend ik: Ik over wie word verteld, handelen heeft al plaatsgevonden.
Paragraaf 8.5.4:
Hoofdstuk 2: Verhalende teksten (epiek en dramatiek)
Paragraaf 2.2:
Ingebedde taalsituatie: In verhaalwereld communiceren personages met elkaar
verteller produceert deze dialogische taalsituatie hun tekst is ingekaderd in die van
de verteller.
Vertellende instantie: staat boven de wereld van de personages.
Twee niveaus inbedding:
1. Verteller (die tekst produceert)
2. Vertelde wereld (verhaalwereld gepresenteerd door verteller, in deze wereld
communiceren personages met elkaar)
Hoofdstuk 8: Vertellen
Paragraaf 8.1:
Vertellerstekst: De tekst van de verteller.
Persoonstekst: De tekst van een personage. (Kan dus ook zijn dat een personage
zelf een situatie omschrijft.)
Paragraaf 8.3:
Verteller: Degene die het verhaal vertelt in het boek
Auteur: Schrijver van het boek (niet zichtbaar in het boek)
Paragraaf 8.5.1:
Auctoriale (alwetend) vertelsituatie: Staat boven het verhaal en heeft alle touwtjes in
handen. Kent verleden, heden en toekomst en kan ingrijpen op het verhaal.
Kent het innerlijk, de gedachtes en de gevoelens van alle personages.
Vertellerscommentaar: De verteller ‘stuurt’ de lezer door een mening, oordeel en/of
de ‘waarheid’ te geven.
Apostrofe: De verteller spreekt een personage aan in een verhaal. Maar de
personage is in een andere wereld en kan hem niet horen.
Verteller als gids: Neemt de lezer bij de hand om hem de verhaalwereld binnen te
leiden. Geeft veel extra commentaar op het verhaal. Bijvoorbeeld: ‘Gestorven! ’t Zal
zeker eenmaal van ons gezegd worden.’
Paragraaf 8.5.3:
Ik-vertelsituatie: Ik-verteller is verteller en personage tegelijk. Alleen de gedachten,
dromen, gevoelens en ervaringen van de ik persoon.
Vertellend ik: Ik verteld vanuit het heden.
Belevend ik: Ik over wie word verteld, handelen heeft al plaatsgevonden.
Paragraaf 8.5.4: