Biologie samenvatting
Hoofdstuk 9 - Erfelijkheid
Paragraaf 9.1 - Jouw waarneembare eigenschappen
Bevruchting → De kern van een haploïde zaadcel versmelt met de kern van een haploïde
eicel → dit vormt een diploïde zygote
Homologe chromosomen = een paar chromosomen die dezelfde soort informatie bevatten
van je vader en moeder
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - herhaling - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Meiose = de deling die het chromosoomaantal halveert
- Voorafgaand aan de meiose verdubbelt het DNA in de diploïde (2n=46) cel.
Meiose 1:
1. diploïde cel sorteert zich in
paren
2. Alle chromosomen gaan uit
elkaar
Meiose 2: (maakt eicel uitsluitend af
als zij bevrucht is)
1. chromatiden gaan uit elkaar
2. meiose levert 4 haploïde
cellen op
Karyogram → hierin kun je het geslacht zien en eventuele afwijkingen in het aantal
chromosomen
-------------------------------------------------------------------
Autosomen = ‘gewone’ chromosomen
Geslachtschromosomen = vormen het 23e paar
→ mannen: Groot X chromosoom en klein Y chromosoom (46,XY)
→ vrouwen: Twee gelijke grootte X chromosomen (46, XX)
, Hoe ontstaat een extra chromosoom in een mens?:
1. Door verstoring tijdens de meiose kunnen chromosomen van een homoloog paar bij
elkaar blijven
2. Ontstaan geslachtscellen + extra chromosoom (of eentje minder)
Aangeboren eigenschappen = Eigenschap die al bij de geboorte aanwezig is
Gen = een stukje DNA met informatie voor een bepaalde eigenschap
→ Dergelijke genvarianten, met verschillende informatie = allelen
→ Genen hebben vaak meerdere allelen
→ Alle allelen samen vormen je genotype
→ Genotype = je ‘DNA-software’ om je eigenschappen te vormen
→ Niet al je DNA bevat genen
Fenotype = combinatie aan eigenschappen
→ Bij het fenotype heeft het milieu invloed op
Emergente eigenschappen => een eigenschap die optreedt of wordt waargenomen
wanneer men van organisatieniveau verandert.
→ Meer dan de som van de factoren die invloed hebben
→ Het zit hem in de combinatie en de samenwerking van de factoren
Celdifferentiatie = vormverandering van cellen, passend bij de functie
→ Verschillen ontstaan doordat elk celtype in je lichaam andere genen actief zijn,
waardoor elk celtype andere eiwitten maakt
Genexpressie:
1. Het aflezen van de genetische code
2. Het omzetten naar RNA-moleculen
3. Het maken van eiwitten door de ribosomen
Regulatoren schakelen structuurgenen aan of uit
Hoofdstuk 9 - Erfelijkheid
Paragraaf 9.1 - Jouw waarneembare eigenschappen
Bevruchting → De kern van een haploïde zaadcel versmelt met de kern van een haploïde
eicel → dit vormt een diploïde zygote
Homologe chromosomen = een paar chromosomen die dezelfde soort informatie bevatten
van je vader en moeder
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - herhaling - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Meiose = de deling die het chromosoomaantal halveert
- Voorafgaand aan de meiose verdubbelt het DNA in de diploïde (2n=46) cel.
Meiose 1:
1. diploïde cel sorteert zich in
paren
2. Alle chromosomen gaan uit
elkaar
Meiose 2: (maakt eicel uitsluitend af
als zij bevrucht is)
1. chromatiden gaan uit elkaar
2. meiose levert 4 haploïde
cellen op
Karyogram → hierin kun je het geslacht zien en eventuele afwijkingen in het aantal
chromosomen
-------------------------------------------------------------------
Autosomen = ‘gewone’ chromosomen
Geslachtschromosomen = vormen het 23e paar
→ mannen: Groot X chromosoom en klein Y chromosoom (46,XY)
→ vrouwen: Twee gelijke grootte X chromosomen (46, XX)
, Hoe ontstaat een extra chromosoom in een mens?:
1. Door verstoring tijdens de meiose kunnen chromosomen van een homoloog paar bij
elkaar blijven
2. Ontstaan geslachtscellen + extra chromosoom (of eentje minder)
Aangeboren eigenschappen = Eigenschap die al bij de geboorte aanwezig is
Gen = een stukje DNA met informatie voor een bepaalde eigenschap
→ Dergelijke genvarianten, met verschillende informatie = allelen
→ Genen hebben vaak meerdere allelen
→ Alle allelen samen vormen je genotype
→ Genotype = je ‘DNA-software’ om je eigenschappen te vormen
→ Niet al je DNA bevat genen
Fenotype = combinatie aan eigenschappen
→ Bij het fenotype heeft het milieu invloed op
Emergente eigenschappen => een eigenschap die optreedt of wordt waargenomen
wanneer men van organisatieniveau verandert.
→ Meer dan de som van de factoren die invloed hebben
→ Het zit hem in de combinatie en de samenwerking van de factoren
Celdifferentiatie = vormverandering van cellen, passend bij de functie
→ Verschillen ontstaan doordat elk celtype in je lichaam andere genen actief zijn,
waardoor elk celtype andere eiwitten maakt
Genexpressie:
1. Het aflezen van de genetische code
2. Het omzetten naar RNA-moleculen
3. Het maken van eiwitten door de ribosomen
Regulatoren schakelen structuurgenen aan of uit