BG3 Longziekten
KLEINCELLIG LONGCARCINOOM 3
Epidemiologie en risicofactoren 3
Histologie 3
Klinische presentatie 4
Vena cava superior syndroom 4
Paraneoplastische syndromen 5
Stadiëring longcarcinomen 6
Behandeling 7
Prognose en palliatieve zorg 7
NIET-KLEINCELLIG LONGCARCINOOM 8
Histologie 8
Epidemiologie 9
Vlekken op een x-thorax 9
Pancoast tumor 10
Behandeling 10
Prognose en palliatieve zorg 11
MEDIASTINALE TUMOREN 12
Anatomie mediastinum 12
Classificatie mediastinale tumoren 13
Histologie 15
Epidemiologie en risicofactoren 15
Klinische presentatie 15
Diagnostiek 16
COMMUNITY ACQUIRED PNEUMONIA (CAP) 17
Klinische presentatie 17
Epidemiologie en risicofactoren 17
CURB-65 score 18
Verwekkers 18
Diagnostiek 20
Behandeling 21
Pagina 1 van 39
, Mogelijke complicaties 21
Pulmonale afweer bij pneumonie 21
TUBERCULOSE 22
Epidemiologie 22
Actieve vs. latente tuberculose 23
Primaire vs. reactieve tuberculose 23
Diagnostiek 26
Isolatiemaatregelen 27
Behandeling 27
SARCOÏDOSE EN IDIOPATHISCHE LONGFIBROSE 29
Sarcoïdose 30
Idiopathische longfibrose 32
LONGFUNCTIETESTEN 34
Flow-volume curve 35
Bodybox meting 38
Diffusiemeting 38
Fietstesten 38
Respiratoir falen: hypoxemie en hypercapnie 39
Pagina 2 van 39
,KLEINCELLIG LONGCARCINOOM
Epidemiologie en risicofactoren
Ongeveer 95% van de longtumoren zijn carcinomen. Deze vallen uiteen in vier categorieën:
• Kleincellig longcarcinoom (SCLC) → sterkste correlatie met roken; vaak al gemetastaseerd is
tegen de tijd dat het wordt ontdekt en kan daarom niet verholpen worden middels chirurgie,
maar wel met chemotherapie en/of radiotherapie.
• Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) → komen vaker in aanmerking om chirurgisch
verwijderd te worden en reageren vaak slecht op chemotherapie.
• Adenocarcinoom (40%)
• Plaveiselcelcarcinoom (30%)
• Grootcellig (ongedifferentieerd) carcinoom (10%)
Risicofactoren op het ontwikkelen van kleincellige longcarcinomen zijn roken (RR: 10 tot 30),
blootstelling aan bepaalde omgevingsfactoren zoals asbest, silica, arseen en luchtvervuiling,
genetische aanleg en het hebben van andere longziekten zoals tuberculose of longfibrose.
Epidemiologie longkanker totaal:
• Mannen 0,86 per 1000
• Vrouwen 0,54 per 1000
• Incidentie 11700 per jaar
• Prevalentie 30.000
Histologie
Kleincellige longcarcinomen zijn centraal
gelokaliseerde massa’s met extensies
naar het longparenchym en snelle
betrokkenheid van hilaire en mediastinale
lymfeknopen. Het zijn ronde cellen met weinig cytoplasma. Necrose is meestal aanwezig en kan ver
gelokaliseerd zijn. In meer dan 95% van de gevallen van het SCLC is er sprake van mutaties in het
p65 of Rb gen en is er geregeld deregulatie van Myc oncogenen.
Tumor cellen scheiden vaak neuro-endocriene markers uit, die in het bloed aangetoond kunnen
worden, maar die ook leiden tot het ontwikkelen van paraneoplastische syndromen.
Pagina 3 van 39
, Klinische presentatie
Een beginnend SCLC geeft vrijwel geen specifieke klachten. Dit is de reden dat 70 tot 80% van de
tumoren die ontdekt worden al zo ver gevorderd zijn, dat behandeling niet langer curatief, maar
palliatief is. Het klachtenpatroons afhankelijk van de lokalisatie van de tumor.
• Centraal → obstructie pneumonieën, dyspnoe, dysfagie of het vena cava superior
syndroom.
• perifeer → veroorzaken pas pijn als de tumor al is doorgegroeid naar de borstwand.
Andere klachten geassocieerd met een SCLC zijn:
• Veranderd hoestpatroon
• Pneumonie die niet reageert op antibiotica
• Haemaptoë
• Piepende ademhaling
• Heesheid (n. recurrens) of hoogstaand diafragma (n. phrenicus)
Vena cava superior syndroom
Het vena cava superior syndroom (VCSS) wordt gekenmerkt door een gedeeltelijke of gehele
afsluiting van de vena cava superior. Het kan de eerste uiting zijn van een ernstige ziekte, want het
wijst in 90% op een maligniteit.
In 72% van de gevallen
betreft het een
bronchuscarcinoom. De
ernst van de symptomen
wordt bepaald door mate
van obstructie en de
snelheid waarmee deze
optreedt.
Pagina 4 van 39
KLEINCELLIG LONGCARCINOOM 3
Epidemiologie en risicofactoren 3
Histologie 3
Klinische presentatie 4
Vena cava superior syndroom 4
Paraneoplastische syndromen 5
Stadiëring longcarcinomen 6
Behandeling 7
Prognose en palliatieve zorg 7
NIET-KLEINCELLIG LONGCARCINOOM 8
Histologie 8
Epidemiologie 9
Vlekken op een x-thorax 9
Pancoast tumor 10
Behandeling 10
Prognose en palliatieve zorg 11
MEDIASTINALE TUMOREN 12
Anatomie mediastinum 12
Classificatie mediastinale tumoren 13
Histologie 15
Epidemiologie en risicofactoren 15
Klinische presentatie 15
Diagnostiek 16
COMMUNITY ACQUIRED PNEUMONIA (CAP) 17
Klinische presentatie 17
Epidemiologie en risicofactoren 17
CURB-65 score 18
Verwekkers 18
Diagnostiek 20
Behandeling 21
Pagina 1 van 39
, Mogelijke complicaties 21
Pulmonale afweer bij pneumonie 21
TUBERCULOSE 22
Epidemiologie 22
Actieve vs. latente tuberculose 23
Primaire vs. reactieve tuberculose 23
Diagnostiek 26
Isolatiemaatregelen 27
Behandeling 27
SARCOÏDOSE EN IDIOPATHISCHE LONGFIBROSE 29
Sarcoïdose 30
Idiopathische longfibrose 32
LONGFUNCTIETESTEN 34
Flow-volume curve 35
Bodybox meting 38
Diffusiemeting 38
Fietstesten 38
Respiratoir falen: hypoxemie en hypercapnie 39
Pagina 2 van 39
,KLEINCELLIG LONGCARCINOOM
Epidemiologie en risicofactoren
Ongeveer 95% van de longtumoren zijn carcinomen. Deze vallen uiteen in vier categorieën:
• Kleincellig longcarcinoom (SCLC) → sterkste correlatie met roken; vaak al gemetastaseerd is
tegen de tijd dat het wordt ontdekt en kan daarom niet verholpen worden middels chirurgie,
maar wel met chemotherapie en/of radiotherapie.
• Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) → komen vaker in aanmerking om chirurgisch
verwijderd te worden en reageren vaak slecht op chemotherapie.
• Adenocarcinoom (40%)
• Plaveiselcelcarcinoom (30%)
• Grootcellig (ongedifferentieerd) carcinoom (10%)
Risicofactoren op het ontwikkelen van kleincellige longcarcinomen zijn roken (RR: 10 tot 30),
blootstelling aan bepaalde omgevingsfactoren zoals asbest, silica, arseen en luchtvervuiling,
genetische aanleg en het hebben van andere longziekten zoals tuberculose of longfibrose.
Epidemiologie longkanker totaal:
• Mannen 0,86 per 1000
• Vrouwen 0,54 per 1000
• Incidentie 11700 per jaar
• Prevalentie 30.000
Histologie
Kleincellige longcarcinomen zijn centraal
gelokaliseerde massa’s met extensies
naar het longparenchym en snelle
betrokkenheid van hilaire en mediastinale
lymfeknopen. Het zijn ronde cellen met weinig cytoplasma. Necrose is meestal aanwezig en kan ver
gelokaliseerd zijn. In meer dan 95% van de gevallen van het SCLC is er sprake van mutaties in het
p65 of Rb gen en is er geregeld deregulatie van Myc oncogenen.
Tumor cellen scheiden vaak neuro-endocriene markers uit, die in het bloed aangetoond kunnen
worden, maar die ook leiden tot het ontwikkelen van paraneoplastische syndromen.
Pagina 3 van 39
, Klinische presentatie
Een beginnend SCLC geeft vrijwel geen specifieke klachten. Dit is de reden dat 70 tot 80% van de
tumoren die ontdekt worden al zo ver gevorderd zijn, dat behandeling niet langer curatief, maar
palliatief is. Het klachtenpatroons afhankelijk van de lokalisatie van de tumor.
• Centraal → obstructie pneumonieën, dyspnoe, dysfagie of het vena cava superior
syndroom.
• perifeer → veroorzaken pas pijn als de tumor al is doorgegroeid naar de borstwand.
Andere klachten geassocieerd met een SCLC zijn:
• Veranderd hoestpatroon
• Pneumonie die niet reageert op antibiotica
• Haemaptoë
• Piepende ademhaling
• Heesheid (n. recurrens) of hoogstaand diafragma (n. phrenicus)
Vena cava superior syndroom
Het vena cava superior syndroom (VCSS) wordt gekenmerkt door een gedeeltelijke of gehele
afsluiting van de vena cava superior. Het kan de eerste uiting zijn van een ernstige ziekte, want het
wijst in 90% op een maligniteit.
In 72% van de gevallen
betreft het een
bronchuscarcinoom. De
ernst van de symptomen
wordt bepaald door mate
van obstructie en de
snelheid waarmee deze
optreedt.
Pagina 4 van 39