Inhoudstafel pathologie 3° bachelor

1. Inleiding
1.1 Definities en betekenis 1.
1.2 Indeling van de algemene pathologie 3.
1.3 Taak van de patholoog 3.
1.4 Pathologische onderzoekstechnieken 4.

2. Stofwisselingsstoornissen
2.1 Inleiding 10.
2.1.1 Definities 10.
2.1.2 Algemene oorzaken van degeneratie 10.
2.1.3 Algemene pathogenese van degeneraties 11.
2.2 Cytopathologie 12.
2.2.1 De kern 12.
2.2.2 De ribosomen 14.
2.2.3 Het ruw endoplasmatich reticulum (RER) 14.
2.2.4 Het Golgi complex 15.
2.2.5 Het glad endoplasmatisch reticulum (SER) 15.
2.2.6 De mitochondriën 15.
2.2.7 De lysosomen 17.
2.2.8 De peroxisomen 19.
2.2.9 De plasmamembraan 20.
2.2.10 De cytoplasmatische grondsubstantie 21.
2.2.11 Het cytoskelet 22.
2.3 Stofwisselingsstoornissen met overwegend intracellulaire veranderingen
2.3.1 Inleiding 23.
2.3.2 Hypoxidose 24.
2.3.3 Pathologie van de waterhuishouding van de cel 26.
2.3.4 Pathologie van de koolhydraat stofwisseling 28.
2.3.4.1 De letsels bij diabetes mellitus 28.
2.3.4.2 Hypoglycemie door insulinomen 30.
2.3.4.3 Myoglobinurie bij het paard 31.
2.3.4.4 Letsels bij ketonemie 31.
2.3.4.5 Stapelziekten of thesaurismen van koolhydraten 31.
2.3.5 Pathologie van de vetstofwisseling 33.
2.3.5.1 Stoornissen in de vetresorptie en transport 33.
2.3.5.2 Stoornissen in de vetstofwisseling van de parenchymen 33.
2.3.5.3 Stoornissen in de stofwisseling van vetdepots 35.
2.3.5.4 Vetstapelingsziekten 37.
2.3.6 Pathologie van de eiwitstofwisseling 38.
2.3.6.1 Eiwittekort 38.
2.3.6.2 Pathoproteïnemieën 38.
2.3.6.3 Extracellulaire eiwitstapelingen 39.
2.3.6.4 Intracellulaire eiwitstapelingen 39.
2.3.7 Pigment stofwisselingsstoornissen 40.
2.3.7.1 Exogene pigmenten 40.
2.3.7.2 Endogene pigmenten 41.
2.3.7.2.1 Anhaemoglobulinogene pigmenten 41.
2.3.7.2.2 Haemoglobulinogene pigmenten 44.
2.3.8 Stoornissen in de keratine stofwisseling 47.
2.3.8.1 Hyperkeratose 47.
2.3.8.2 Parakeratose 48.
2.3.8.3 Leukoplakie 48.

,2.4 Stofwisselingsstoornissen met overwegend extracellulaire veranderingen 49.
2.4.1 Pathologie van de intercellulaire matrix 49.
2.4.1.1 De proteoglycanen 49.
2.4.1.2 De elastine vezels 50.
2.4.1.3 De collageenvezels 51.
2.4.1.3.1 stoornissen in de synthese 51.
2.4.1.3.2 toename van de collagene vezels 52.
2.4.1.4 Arteriosclerose 53.
2.4.1.5 Hyaliene degeneratie 54.
2.4.1.6 Fibrinoïde degeneratie 54.
2.4.1.7 Amyloïdose 55.
2.4.1.8 De kraakbeenmatrix 57.
2.4.1.9 De beenmatrix 58.
2.4.2 Pathologie van de mineralenstofwisseling 59.
2.4.2.1 Hypocalcemische tetanie 60.
2.4.2.2 Rachitis en osteomalacie 60.
2.4.2.3 Osteodystrophia fibrosa 61.
2.4.2.4 Fluorosis 62.
2.4.2.5 Hypervitaminose D en metastatische verkalkingen 62.
2.4.2.6 Dystrofische verkalkingen 63.
2.4.3 Jicht 64.
2.4.4 Concrementvorming 65.
2.4.4.1 Concrementen 65.
2.4.4.2 Pseudoconcrementen 66.
2.5 Celdood 66.
2.5.1 Apoptose 67.
2.5.1.1 Pathways van inductie van het apoptose proces 67.
2.5.1.2 Controle mechanismen van het apoptose proces 68.
2.5.1.3 Fysiologische betekenis van apoptose 68.
2.5.1.4 Pathologische betekenis van apoptose 69.
2.5.1.5 Morfologische karakterisatie en aantonen van apoptotische cellen 69.
2.5.2 Autofagie 71.
2.5.3 Pyroptosis 72.
2.5.4 Oncosis 72.
2.5.4.1 Veranderingen aan de celkern 72.
2.5.4.2 Veranderingen in het cytoplasma 72.
2.5.4.3 Veranderingen in de extracellulaire component 72.
2.5.4.4 Oorzaken van oncose 73.
2.5.5 Anoikis 73.
2.5.6 Necroptosis, mitotische catastrophe en andere 73.
2.5.7 Necrose 74.
2.5.7.1 Coagulatienecrose 74.
2.5.7.2 Colliquatienecrose 74.
2.5.7.3 Verkazing 74.
2.5.7.4 Fibrinoïde necrose 75.
2.5.7.5 Vetweefselnecrose 75.
2.5.7.6 Gangreen 75.
2.5.8 Gevolgen en verdere evolutie van necrose 76.
2.6 De dood van het individu 77.
2.6.1 Vaststellen van de dood 77.
2.6.2 Vaststellen van het tijdstip van sterven 78.

, 3. Circulatiestoornissen
3.1 Inleiding 1.
3.2 Stase 2.
3.3 Hyperemie 2.
3.3.1 Arteriële hyperemie 2.
3.3.2 Veneuze hyperemie 3.
3.3.2.1 Definitie en ontstaansmechanisme 3.
3.3.2.2 Verdere evolutie van passieve hyperemie 3.
3.3.3 Hypostase 4.
3.4 Anemie 4.
3.4.1 Definitie 4.
3.4.2 Vormen van anemie 5.
3.5 Ischemie 5.
3.5.1 Definitie 5.
3.5.2 Oorzaken 6.
3.5.3 Gevolgen 7.
3.6 Infarct 7.
3.6.1 Anemisch infarct 7.
3.6.1.1 Morfologisch uitzicht en ontstaansmechanisme 7.
3.6.1.2 Verdere evolutie 7.
3.6.2 Haemorrhagisch infarct 8.
3.6.2.1 Morfologisch uitzicht en ontstaansmechanisme 8.
3.7 Oedeem 8.
3.7.1 Definities 9.
3.7.2 Pathogenese 9.
3.7.3 Vormen van oedeem 10.
3.7.3.1 Stuwingsoedeem 10.
3.7.3.2 Oedeem door vermindering van colloïd osmotische druk 10.
3.7.3.3 Oedeem door permeabiliteitsstoornissen 11.
3.7.3.4 Oedeem door gestoorde lymfedrainage 12.
3.7.4 Gevolgen van oedeem 13.
3.8 Haemorragie 14.
3.8.1 Definities 14.
3.8.2 Haemorragie per rhexin 14.
3.8.3 Haemorragie per diapedesin 15.
3.8.3.1 Vasculopathie 15.
3.8.3.2 Coagulopathie 15.
3.8.3.2.1 erfelijke defecten 15.
3.8.3.2.2 leverbeschadiging 15.
3.8.3.2.3 vergiftiging 15.
3.8.3.2.4 stoornissen functie thrombocyten 16.
3.8.4 gevolgen en verdere evolutie van bloedingen 17.
3.9 Thrombose 19.
3.9.1 Definitie 19.
3.9.2 Pathogenese van thrombose 19.
3.9.3 Pathogenese van DIC 21.
3.9.4 Gevolgen en verdere evolutie van thrombi 22.
3.10 Embolie 23.
3.10.1 Definitie 23.
3.10.2 Pathogenese 23.
3.10.3 Gevolgen van embolie 24.