Inhoud
Neurogene blaas...................................................................................................................................... 2
Functionele stoornissen van de lagere urinewegen ............................................................................... 7
Urolithiasis ............................................................................................................................................. 19
LUTS – obstructie urinewegen – BPH .................................................................................................... 24
Genitale pathologie ............................................................................................................................... 31
Urinaire infecties ................................................................................................................................... 36
Urologische urgenties en traumata....................................................................................................... 49
Sonderen ............................................................................................................................................... 59
Chronisch Pelvisch Pijn Syndroom (CPPS): Terminologie ...................................................................... 66
Chronisch pelvisch pijnsyndroom (CPPS): Behandeling ........................................................................ 69
Hematurie.............................................................................................................................................. 81
Oncologische urologie: Niertumor ........................................................................................................ 86
Oncologische urologie: Urotheeltumor van pyelum of ureter.............................................................. 91
Oncologische urologie: Blaastumoren .................................................................................................. 92
Oncologische urologie: Testistumoren ................................................................................................. 96
Oncologische urologie: Peniscarcinoom: Spinocellulair carcinoom van de penis (SCC) ....................... 97
Oncologische urologie: Prostaatkanker ................................................................................................ 98
Opm.: responsiecolleges niet inbegrepen
1
,Neurogene blaas
Prof. De Wachter
Lagere urinewegen:
• Blaas en outlet → beschouwen als eenheid
• Blaas = autonoom orgaan: gladde spier maar toch vrijwillige controle
o Plassen/samentrekken (urine ophouden)
o Functies blaas: urine ophouden en ledigen wanneer we dit wensen
• Outlet: urethra + externe sfincter
Vullingsfase:
• Lage druk: tijdens de vulling zo goed als geen drukopbouw
• Voldoende capaciteit: normaal ongeveer tussen 350-500 mL
• Gesloten uitvloei: blaashals (interne sfincter) + externe sfincter gesloten
• Geen continue herinnering aan vullingsdruk v/d blaas: slechts op sommige ogenblikken
aandrang
Ledigingsfase:
• Dit bepaal je zelf: wanneer je wil = vrijwillige controle
• Lediging moet compleet zijn en gecoördineerd: de gehele uitvloei (blaashals/interne sfincter
+ externe sfincter) ontspannen
Neurologie:
• Autonomisch ZS: sypathisch hypogastrische zenuwen: T11-L2
o Hypogastrische zenuw → blaaslichaam en blaashals
• Pelvisch systeem: S2-S4
o → Blaaslichaam
• Somatisch systeem: nervus pudendus S2-S4
• Blaaskernen: niveau S2-S3-S4 → = waar zenuwen naar buiten komen uit ruggenmerg
o Neuronen zelf: L1-L2 = conus medullaris → belangrijk i.g.v. trauma
Basis farmacologie:
• Stimulatie nervus pelvinus → ACh → M3
stimulatie → blaaslediging
• Sympathisch systeem → 2 receptoren:
β-3 receptoren t.h.v. blaaslichaam, α-1
receptoren t.h.v. blaashals
o β-3: remmende werking op
blaaslichaam → blaasspier ontspannen
o α-1: stimulerende werking op blaashals → blaashals sluiten
o NA werkt hierop in: bij stimulatie sympathicus: onstpanning blaasspier en sluiting
sfincter → als we blaashals willen openen: α-1 receptoren sluiten
• Somatisch systeem via n. pudendus → Ach → nicotinerge receptoren → stimulerend effect
op dwarsgestreepte spieren bekkenbodem en externe urethrale sfincter (contractie)
2
,Vullingsfase → vullingsreflexen:
• Hersenen t.h.v. pons: vullingscentrum → n. pudendus en externe sfincter aanspannen:
uitvloei dicht
• Tijdens vulling ˂ ureters:
o Hypogastrische vezels: sluiting interne sfincter, α-1 en β-3 zorgen voor ontspannen
blaas (→ geen drukopbouw) en gesloten interne sfincter → blaas kan vullen aan lage
druk
Ledigingsfase → mictiereflexen:
• Vullingscentrum t.h.v. pons: stopt
• Mictiecentrum t.h.v. pons actief → conus medullaris → basale kernen → verhouding tussen
blaasactiviteit en uitwendige sfincter via pons geregeld
• Remming via n. pudendus naar externe sfincter (ontspanning) + stimulatie n. pelvinus (PS) →
blaas contraheert → Dalende baan uit pons zorgt ervoor dat blaas samentrekt en externe
urethrale sfincter ontspant → volledige en synerge mictie
• Letsel ruggenmerg: dalende baan uit pontiene mictiecentrum aangetast: vb. blaas trekt
samen maar sfincter ontspant niet → dyssynerge mictie
o Vb. geen activiteit bekkenbodem en externe sfincter bij blaaslediging
o Vb. Activiteit sluitspier blijft lang gecontraheerd met hoge druk in blaas
▪ Bij druk lage urinewegen ˃ 30 cm → kan nierfunctie aantasten! → terug
lagedruksysteem creëren
Ziektebeelden met mogelijk urologische veranderingen
• Percentages: niet kennen in detail, wel notie van frequentie
• Myelomeningocoele (spina bifida) → ˃ 90% neurogene veranderingen v/d blaas
3
, Belang: onderscheid centrale vs perifere letsels
Madersbacher classificatie: inschatting schade op lagere urinewegen
• ‘Grote cirkels’ = blaas
• ‘Kleine cirkels’ = sluitspier
• Kleine zwarte lijn = normaal
werkend: normoactieve spier
(blaas of sluitspier)
• Dubbele lijn: onderactivatie
• Dikke lijn: overactivatie
Spinaal letsel: vb. fractuur Th8: Letsel bovenste motorneuron
• → Madersbach Classificatie voorspelt overactieve blaas en overactieve sluitspier
• Hersenen: over algemeen remmende invloed op lage urinewegen, meestal vullingsmodus
• Letsel spinaal → verbinding tussen hersenen/hersenstam met sacrale gebied is verbroken →
continue remming v/d hersenen valt weg → blaas snel in ledigingsmodus
• Blaas kan wel nog ledigen want sacrale reflexen nodig voor lediging zijn intact (onder letsel)
• Verbinding pontiene mictiecentrum naar sacrale niveau verbroken: normale werking interne
sluitspier en blaas verbroken → geen synerge mictie meer: blaas trekt samen maar sluitspier
blijft in contractie → hoge drukken in blaas → daling nierfunctie tot zelfs nierinsufficiëntie
• Klinisch kan het lijken voor pt dat er weinig problemen zijn: weinig urineverlies want
sluitspier ontspant niet, geen pijn want ruggenmergletsel,… Maar groot gevaar voor nieren!
• Upper motor neuron letsel: alles wat zich bevindt tussen hersenstam en spinaal niveau
4