communicatie
Deel 1: grammatica
Hoofdstuk 1: woordsoorten
1. Grondwoord, samenstelling en afleiding
Grondwoord --> niet meer op te splitsen in delen
o Bv. school
Samenstelling --> alle afzonderlijke delen kunnen zelfstandig voorkomen
o Bv. zee + honden + opvang + centrum --> zeehondenopvangcentrum
o Extra tussenklank (tussen -s of tussen -n) of liggend streepje of er valt een
letter weg
o Bv. stad + wandeling --> stadswandeling
Afleidingen --> woorden waarvan niet alle delen zelfstandig voorkomen
(verkleinwoorden, meervoudsvormen en werkwoordsvervoegingen)
o Bv. huisje (van huis)
o Tussen -n’en en tussen -s’en
o Samenstellingen + afleidingen lijken op elkaar --> spelling brengt duidelijkheid
o Bv. menselijk (= afleiding), menselijk (= samenstelling)
2. Het lidwoord
Onveranderlijk van vorm
In versteende uitdrukkingen --> naamvalsvormen voor lidwoord
o Bv. in den beginne
Staat altijd voor zelfstandig naamwoord
Derdegraadsvoorbepaling --> uiterst links in substantiefgroep
o 2de plaats = telwoord
Net voor zelfstandig naamwoord --> bijvoeglijk naamwoord
Bepaalde lidwoorden
o De --> voor vrouwelijk/mannelijk woord
o Het --> gecombineerd met onzijdig substantief
Onbepaalde lidwoorden
o Een
3. Het zelfstandig naamwoord of substantief
Alle namen van mensen, dieren en dingen
Soortnamen
o ‘Gewone’ zelfstandige naamwoorden
o Lidwoord voorplaatsen
o Hebben meestal meervoudsvorm
o Dikwijls ook verkleinvorm
o Bv. de tafel-drie tafels-een tafeltje
, Eigennamen
o Specifieke namen oor personen, dieren of zaken
o Makkelijk herkenbaar aan hoofdletter
o Vervangen door soortnaam
o Bv. Oostende --> de stad
Substantief kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn
Grammaticale geslacht = bepalend voor keuze lidwoord, vorm adjectief en keuze
meeste voornaamwoorden
4. Het werkwoord
Geven handelingen aan in zin
Iemand of iets voert iets uit
Onderscheiden zich van andere woordsoorten door hun sterke flexibiliteit -->
vervoeging
Verschillende categorieën:
4.1. Scheidbare en niet-scheidbare werkwoorden
Werkwoord verdelen in aparte deeltjes die elk afzonderlijk ook als woord bestaan =
samengesteld werkwoord
o Bv. uitlachen --> 2 bestaande woorden
Scheidbaar werkwoord: werkwoord valt uiteen in twee delen
o Bv. mijn collega’s lachen mij uit.
Niet-scheidbaar werkwoord: werkwoord blijft in één woord staan
o Bv. mijn vader stofzuigt.
4.2. Zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en
hulpwerkwoorden
Zelfstandige werkwoorden: maken betekeniskern zin uit, kunnen als enige
werkwoord in zin voorkomen
o Bv. Wouter spiekt.
o 2 werkwoorden in zin? Werkwoord dat niet persoonsvorm is, is zelfstandig
werkwoord
o Voltooid deelwoord in zin? Zelfstandig werkwoord!
Koppelwerkwoorden: hebben geen betekenis, moeten altijd gekoppeld worden aan
naamwoordelijk deel
o Kunnen enige werkwoord in zin zijn
o Ezelsbruggetje: ZWoBBeLS + HDVideo
Zijn
Worden
Blijken
Blijven
Lijken
Schijnen
Heten
, Dunken
Voorkomen
o Bv. Venetië is mooi.
Hulpwerkwoorden: werkwoorden die geen betekenis op zich hebben
o Worden geholpen door andere werkwoorden om betekenis aan zin te geven
o Hebben altijd een werkwoordelijk deel
o Bv. Ik wil dit academiejaar zeker slagen.
Hulpwerkwoorden
Hoofdwerkwoorden
o Koppelwerkwoorden
o Zelfstandige werkwoorden
Stap 1: Zoek het hoofdwerkwoord
PV
PV + VD
PV + INF
PV + VD + INF
PV + INF + INF
Stap 2: Bepaal of het hoofdwerkwoord een zelfstandig werkwoord of een
koppelwerkwoord is
o Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten,
dunken, voorkomen
o Ezelsbrug 1: ZWoBBeLS + HDV(ideo)
o Ezelsbrug 2: is vervangbaar door ‘zijn’ of ‘worden’
4.3. Wederkerende en niet-wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden: hebben in zin waarin ze voorkomen een wederkerend
voornaamwoord
o Me
o Je
o Zich
o Ons
o Bv. Joris haastte zich naar buiten.
Niet wederkerende werkwoorden: heeft geen wederkerend voornaamwoord nodig
4.4. Vervoeging werkwoord
Vervoeging = werkwoord aanpassen aan
o Grammaticaal getal van onderwerp (enkelvoud-meervoud)
o Grammaticale persoon onderwerp (1ste,2de,3de)
o Bedoelde tijd
Vervoegde vorm werkwoord = persoonsvorm
Tegenover vervoegde vorm staat niet-vervoegde vorm zoals:
o Infinitief
, Bv. fluiten
o Voltooid deelwoord
Bv. gefloten
o Onvoltooid deelwoord
Bv. fluitend
8 werkwoordstijden:
o Onvoltooid tegenwoordige tijd --> O.T.T.
Bv. ze studeert
o Onvoltooid verleden tijd --> O.V.T.
Bv. ze studeerde
o Voltooid tegenwoordige tijd --> V.T.T.
Bv. ze heeft gestudeerd
o Voltooid verleden tijd --> V.V.T.
Bv. ze had gestudeerd
o Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd --> O.T.T.T.
Bv. ze zal studeren
o Verleden tegenwoordige toekomende tijd --> V.T.T.T.
Bv. ze zal gestudeerd hebben
o Onvoltooid verleden toekomende tijd --> O.V.T.T.
Bv. ze zou studeren
o Voltooid verleden toekomende tijd --> V.V.T.T.
Bv. ze zou gestudeerd hebben
5. Het bijvoeglijk naamwoord of adjectief
Bijvoeglijke naamwoorden/adjectieven: zeggen iets over substantieven
o Drukken eigenschap/toestand van substantief uit
o Adjectief = eerstegraadsvoorbepaling: staat altijd net voor substantief ofwel
na koppelwerkwoord
o Bv. de ijverige marketeer, de marketeer is ijverig
Bijvoeglijk naamwoord ‘groot’ heeft
o Stellende trap = POSITIEF (=groot)
o Vergelijkende trap = COMPARATIEF (=groter)
Met -er
Bv. mooier, leuker, groter…
o Overtreffende trap = SUPERLATIEF (= grootst)
Met -st
Bv. het mooist, het leukst, het grootst…
Uitzonderingen:
o Goed-beter-best
o Veel-meer-meest
o Weinig-minder-minst
o Graag-liever-liefst
Kan ook zelfstandig gebruikt worden
o Bv. de groenen zijn tegen elke vorm kernenergie.