Samenvatting ondernemen
Samenvatting : finanicieel luik :
Les 1:
ALGEMENE BEDRIJFSECONOMISCHE BEGRIPPEN:
KOSTEN IN EEN BEDRIJF:
VASTE KOSTEN = kosten die onafhankelijk zijn van de omzet – je moet die kosten doen zelfs als er
weinig of veel wordt geproduceerd
Die zijn wel constant alleen in een bepaald productievolume – als je meer verkoopt moet je
dan een grotere pand huren (discontinu vaste kosten)
Bijvoorbeeld: de huur van een winkelpand
Bijvoorbeeld: een verzerkering
Bijvoorbeeld: de kosten voor de lonen van je personeel – gaan ook variabele kosten worden
als je meer personeel moet aannemen in een drukke periode.
VARIABELE KOSTEN = wel afhankelijk van hoeveel werk je hebt
Degressief variabele kosten = dalen bij toenamen van de productie (bv: inkoop kortingen)
Progressief variabele kosten = stijgen bij de toenamen van de productie (bv: loonkosten bij
drukperiode)
Proportioneel variabele kosten = stijgen met dezelfde factor als de productie (bv.
grondstoffen per product)
Bijvoorbeeld: het papier dat de drukker koopt – hangt van zijn bestellingen af
Bijvoorbeeld: gronstoffen van een bakkerij
Bijvoorbeeld: transportkosten
KRINGLOOPREDENERING:
Negatieve spriraal beweging:
Werkvolume daalt
vaste kosten per uur stijgen
de totale kostprijs stijgt
dus de verkoopvolume gaat opnieuw dalen omdat het te duur wordt
⚠️Dus beter om tijdelijk de vaste kosten te delen door de normale productie -> en niet de
verkoopprijs verhogen
1
,Samenvatting ondernemen
DIRECTE KOSTEN = rechstreeks toewijsbaar aan een order
Bijvoorbeeld:stoffen voor kledij – hij weet hoveel m 2 voor t-shirts – het is specifiek waarvoor
en hoeveel hij dat koopt
INDIRECTE KOSTEN = moeilijker om toe te wijzen aan een precies order – dus moeilijker om te
verdelen in de prijs
Bijvoorbeeld: de chemicalliën die nodig zijn om een plaat te doen – heoveel ga ik berekenen
per print?
KOSTENMATRIX:
PRINCIPE OMSLAGSLEUTEL: MANIER OM DE INDIRECTE KOSTEN TE VERDELEN
Indirecte kosten zijn moeilijk te verdelen per order – dus je hebt de omslagsleutel nodig om je
verkoopprijs te bepalen (verkoopprijs = indirecte kosten + directe kosten + winst)
⚠ Je moet de indirecte kosten verdelen door de directe kosten
Bijvoorbeeld: kledingswinkel:
50 000€ kleding per jaar
60 000€ indirecte kosten per jaar
De kostprijs van een kledingstuk moet dan verhogen van:
(60 000/ 50 000) x 100 = 120%
dus als een jeans 60€ gronstof bedraagt – moet de totale kostprijs 132€ zijn (60 +
120%)
⚠ Kan ook berekend zijn door te delen door het aantal per jaar:
de indirecte kosten/ direct aantal per jaa
60 000€ indirecte kosten/ aantal jeans per jaar verkocht
2
,Samenvatting ondernemen
REKENEN MET FACTOREN:
100 + 10% = 110 110 – 10% = 99
- Terugrekenen lukt niet !
Dus – beter met factoren berekenen:
100 x 1,1 = 110 ,1 = 100
Dus om te verlagen -> factor is 1-procent ( bijvoorbeeld 1 – 0,4 als je van 40% wil verlagen -> 0,6)
Tip in oefening
In Business-to-business als je iets in groot hoeveelheid koopt – gaat goedkoper zijn
- Daarom dat de variabele kosten gaan dalen
Maar vanaf een moment gaan de variabele kosten stijgen – als je meer wil doen dat wat je kan
doen – moet je dan overhuren, een interim aannemen enz
- Dus dan gaan de kosten stijgen
3
, Samenvatting ondernemen
Les 2 :
CIJFERS ALS BOORDTABEL:
ACTIVA : bezittingen van de onderneming
- Vaste activa: gaan langer dan één jaar mee (terreinen, gebouwen) – moeilijk om in geld om
te zetten
- Vlottende activa: gaan max 1 jaar mee
PASSIVA: schulden van de onderneming (oorsprong van de bezittingen)
- Eigen vermogen
- Lang vreemd vermogen: een lening bij de bank voor 5 jaar
- Kort vreemd vermogen: een lening bij de bank die je binnen het jaar moet afbetalen
EIGEN VERMOGEN = wat je investeert in het je berdrijf
VREEMD VERMOGEN = leningen en geld van investeerders
- lang vreemd = op lange termijn beschikbaar
- Kort vreemd = direct beschikbaar
BALANS: een momentopname op het einde van het boekjaar waar men gaat kijken wat de activa en
passiva zijn
- zowel de passiva als de activa moeten gelijk zijn
4
Samenvatting : finanicieel luik :
Les 1:
ALGEMENE BEDRIJFSECONOMISCHE BEGRIPPEN:
KOSTEN IN EEN BEDRIJF:
VASTE KOSTEN = kosten die onafhankelijk zijn van de omzet – je moet die kosten doen zelfs als er
weinig of veel wordt geproduceerd
Die zijn wel constant alleen in een bepaald productievolume – als je meer verkoopt moet je
dan een grotere pand huren (discontinu vaste kosten)
Bijvoorbeeld: de huur van een winkelpand
Bijvoorbeeld: een verzerkering
Bijvoorbeeld: de kosten voor de lonen van je personeel – gaan ook variabele kosten worden
als je meer personeel moet aannemen in een drukke periode.
VARIABELE KOSTEN = wel afhankelijk van hoeveel werk je hebt
Degressief variabele kosten = dalen bij toenamen van de productie (bv: inkoop kortingen)
Progressief variabele kosten = stijgen bij de toenamen van de productie (bv: loonkosten bij
drukperiode)
Proportioneel variabele kosten = stijgen met dezelfde factor als de productie (bv.
grondstoffen per product)
Bijvoorbeeld: het papier dat de drukker koopt – hangt van zijn bestellingen af
Bijvoorbeeld: gronstoffen van een bakkerij
Bijvoorbeeld: transportkosten
KRINGLOOPREDENERING:
Negatieve spriraal beweging:
Werkvolume daalt
vaste kosten per uur stijgen
de totale kostprijs stijgt
dus de verkoopvolume gaat opnieuw dalen omdat het te duur wordt
⚠️Dus beter om tijdelijk de vaste kosten te delen door de normale productie -> en niet de
verkoopprijs verhogen
1
,Samenvatting ondernemen
DIRECTE KOSTEN = rechstreeks toewijsbaar aan een order
Bijvoorbeeld:stoffen voor kledij – hij weet hoveel m 2 voor t-shirts – het is specifiek waarvoor
en hoeveel hij dat koopt
INDIRECTE KOSTEN = moeilijker om toe te wijzen aan een precies order – dus moeilijker om te
verdelen in de prijs
Bijvoorbeeld: de chemicalliën die nodig zijn om een plaat te doen – heoveel ga ik berekenen
per print?
KOSTENMATRIX:
PRINCIPE OMSLAGSLEUTEL: MANIER OM DE INDIRECTE KOSTEN TE VERDELEN
Indirecte kosten zijn moeilijk te verdelen per order – dus je hebt de omslagsleutel nodig om je
verkoopprijs te bepalen (verkoopprijs = indirecte kosten + directe kosten + winst)
⚠ Je moet de indirecte kosten verdelen door de directe kosten
Bijvoorbeeld: kledingswinkel:
50 000€ kleding per jaar
60 000€ indirecte kosten per jaar
De kostprijs van een kledingstuk moet dan verhogen van:
(60 000/ 50 000) x 100 = 120%
dus als een jeans 60€ gronstof bedraagt – moet de totale kostprijs 132€ zijn (60 +
120%)
⚠ Kan ook berekend zijn door te delen door het aantal per jaar:
de indirecte kosten/ direct aantal per jaa
60 000€ indirecte kosten/ aantal jeans per jaar verkocht
2
,Samenvatting ondernemen
REKENEN MET FACTOREN:
100 + 10% = 110 110 – 10% = 99
- Terugrekenen lukt niet !
Dus – beter met factoren berekenen:
100 x 1,1 = 110 ,1 = 100
Dus om te verlagen -> factor is 1-procent ( bijvoorbeeld 1 – 0,4 als je van 40% wil verlagen -> 0,6)
Tip in oefening
In Business-to-business als je iets in groot hoeveelheid koopt – gaat goedkoper zijn
- Daarom dat de variabele kosten gaan dalen
Maar vanaf een moment gaan de variabele kosten stijgen – als je meer wil doen dat wat je kan
doen – moet je dan overhuren, een interim aannemen enz
- Dus dan gaan de kosten stijgen
3
, Samenvatting ondernemen
Les 2 :
CIJFERS ALS BOORDTABEL:
ACTIVA : bezittingen van de onderneming
- Vaste activa: gaan langer dan één jaar mee (terreinen, gebouwen) – moeilijk om in geld om
te zetten
- Vlottende activa: gaan max 1 jaar mee
PASSIVA: schulden van de onderneming (oorsprong van de bezittingen)
- Eigen vermogen
- Lang vreemd vermogen: een lening bij de bank voor 5 jaar
- Kort vreemd vermogen: een lening bij de bank die je binnen het jaar moet afbetalen
EIGEN VERMOGEN = wat je investeert in het je berdrijf
VREEMD VERMOGEN = leningen en geld van investeerders
- lang vreemd = op lange termijn beschikbaar
- Kort vreemd = direct beschikbaar
BALANS: een momentopname op het einde van het boekjaar waar men gaat kijken wat de activa en
passiva zijn
- zowel de passiva als de activa moeten gelijk zijn
4