Duitse werkwoorden
Sommige werkwoorden moet je gewoon van buiten leren, zoals:
sein haben werden (worden, zullen)
ich bin habe werde
du bist hast wirst
er/sie/es ist hat wird
wir sind haben werden
ihr seid habt werdet
sie sind haben werden
Sie sind haben werden
De normale (dus zwakke) werkwoorden vervoegen we als volgt. Je neemt de stam
van een werkwoord, en je plakt er een uitgang tegenaan. De stam vind je door
van de infinitief de eind –en of –n weg te laten (dus spielen spiel ; zittern
zitter )
Onthoud dat je altijd een uitgang moet hebben. Enkel maar een stam (zonder
uitgang) is altijd fout!
Algemene regel: de uitgangen
spielen zittern (bibberen)
ich spielE zitterE
du spielST zitterST
er/sie/es spielT zitterT
wir spielEN zitterN
ihr spielT zitterT
sie spielEN zitterN
Sie spielEN zitterN
(let erop dat de vormen bij wir/sie/Sie steeds de infinitief is. het is dus wir zittern
en NIET wir zitteren)
Afwijking 1: als de stam eindigt op een sisklank (s,z,x,ß) (opmerking: de ‘sch’ is
GEEN sisklank)
… dan mag je geen extra –s meer in je vervoeging schrijven.
Dus: du reist (en NIET du reisst)
Afwijking 2: als de stam eindigt op een –d of een –t (bijvoorbeeld melden of
warten)
of als de stam eindigt op twee medeklinkers waarvan de laatste een –
m of een –n is.
(bijvoorbeeld regnen)
… dan is de vervoeging niet altijd goed uit te spreken. Dus voegen we een –e toe
waar er nog geen stond.
Dus: du wartest , er wartet, ihr wartet (in alle vormen van deze vervoeging staat
dus een –e in de uitgang!)
Sommige werkwoorden moet je gewoon van buiten leren, zoals:
sein haben werden (worden, zullen)
ich bin habe werde
du bist hast wirst
er/sie/es ist hat wird
wir sind haben werden
ihr seid habt werdet
sie sind haben werden
Sie sind haben werden
De normale (dus zwakke) werkwoorden vervoegen we als volgt. Je neemt de stam
van een werkwoord, en je plakt er een uitgang tegenaan. De stam vind je door
van de infinitief de eind –en of –n weg te laten (dus spielen spiel ; zittern
zitter )
Onthoud dat je altijd een uitgang moet hebben. Enkel maar een stam (zonder
uitgang) is altijd fout!
Algemene regel: de uitgangen
spielen zittern (bibberen)
ich spielE zitterE
du spielST zitterST
er/sie/es spielT zitterT
wir spielEN zitterN
ihr spielT zitterT
sie spielEN zitterN
Sie spielEN zitterN
(let erop dat de vormen bij wir/sie/Sie steeds de infinitief is. het is dus wir zittern
en NIET wir zitteren)
Afwijking 1: als de stam eindigt op een sisklank (s,z,x,ß) (opmerking: de ‘sch’ is
GEEN sisklank)
… dan mag je geen extra –s meer in je vervoeging schrijven.
Dus: du reist (en NIET du reisst)
Afwijking 2: als de stam eindigt op een –d of een –t (bijvoorbeeld melden of
warten)
of als de stam eindigt op twee medeklinkers waarvan de laatste een –
m of een –n is.
(bijvoorbeeld regnen)
… dan is de vervoeging niet altijd goed uit te spreken. Dus voegen we een –e toe
waar er nog geen stond.
Dus: du wartest , er wartet, ihr wartet (in alle vormen van deze vervoeging staat
dus een –e in de uitgang!)